Selecteer een pagina

Belangstelling voor Kunst

Een vroegere vooruitblik in het licht van recente

Algemeen
In 2000 waagden wij ons met Cultuur tussen competentie en competitie aan een verkenning van de belangstelling voor de kunsten anno 2030. Geniet die blik vooruit anno 2010 nog enige actualiteit, of is die de houdbaarheidsdatum al royaal gepasseerd?

Met onze vooruitblik hadden we destijds een dubbele agenda. Dat willen we een decennium later wel toegeven. Het openlijk beleden doel was te voorzien in de toenmalige behoefte van cultureel Nederland. Niet zonder enige afgunst constateerde men dat dergelijke verkenningen in andere sectoren met succes werden ingezet om zich op beleidsagenda s te manoeuvreren. Wij hadden heimelijk een soortgelijk doel: ons op de agenda van cultureel Nederland te manoeuvreren. In die kringen vonden onze rapportages ( die cijferaars van het SCP ) over belangstelling voor kunst maar weinig weerklank. We zochten de schuld bij onszelf en zagen er een uitdaging in om dezelfde materie eens op een andere wijze te presenteren. Met het oog op de beeldvorming gebruikten we daarbij geen enkele tabel. Eén en ander mondde uit in een artikelenreeks in NRC-Handelsblad en in een verkiezingsdebat vooraf gaand aan de parlementsverkiezingen van 2002. Tevens viel ons een groot aantal uitnodigingen tot het geven van lezingen in het culturele veld ten deel. Zowel het openlijke als het heimelijke doel werd bereikt.
 
Belangrijker dan dit kijkje in de keuken is uiteraard de waarde van de verkenning zelf. Geniet die blik vooruit nog enige actualiteit, of is die de houdbaarheidsdatum ruim voorbij? Startpunt van onze diagnose was de eerdere constatering van onze leermeester Wim Knulst dat het sterk gestegen opleidingsniveau geen cultureel ren dement had in de vorm van een sterk gestegen belangstelling voor kunst. Het is een sociologische wetmatigheid dat men meer belangstelling voor kunst aan de dag legt naarmate men meer opleiding genoten heeft. Op grond van de stijging van het opleidingsniveau mocht dus een groei van de belangstelling voor kunst verwacht worden. Die verwachting werd echter niet ingelost. De onderwijsexpansie in de tweede helft van de vorige eeuw had geen culturele expansie tot gevolg. Het bereik van cultuur bleef grosso modo gelijk. How come? Welke tegenkracht was er aan het werk? Het antwoord op die vraag zochten we in de toegenomen concurrentie om de vrije tijd. Per eenheid vrije tijd is er steeds meer te doen. Drie ontwikkelingen zijn hier debet aan. Ten eerste leidde het verruilen van het kostwinnersmodel voor het tweeverdieners model tot minder vrije uren, in elk geval bij mensen tot 65 jaar. Ten tweede kwam er met ontzuiling en welvaartsstijging een vrijetijdsmarkt tot ontwikkeling, met een almaar uitdijend aanbod aan concurrerende vrijetijdsactiviteiten. Ten derde individualiseerde en informaliseerde het smaakoordeel, ten koste van de culturele canon. Kunst was niet langer van een andere orde, en daarmee afgeschermd van de concurrentie om de vrije tijd. Het werd mededinger in de wedloop om de aandacht van de consument. Kort en goed: de groeiende competentie om van cultuur te genieten hield gelijke tred met de groeiende competitie om de vrije tijd anders dan cultureel te besteden.
 
Uit de diagnose dat de groeiende competentie en de groeiende competitie elkaar in evenwicht hielden, volgde logischerwijs de prognose dat de toekomstige belangstelling voor kunst afhankelijk is van de toekomstige verhouding tussen competentie en competitie. We waagden ons niet aan een voorspelling hoe die verhouding uit zou vallen, maar schetsten drie scenario s waarin respectievelijk de competitie (marginalisering), de competentie (herwaardering) en het evenwicht ertussen (consolidering) de doorslag gaven. Het marginaliseringsscenario liet zich het makkelijkst schrijven. Meer opleiding zou geen gelijke tred houden met meer competitie. Nieuwe generaties zouden trouw blijven aan de populaire cultuur waarvoor ze in hun jeugd een voorliefde ontwikkelden. Het herwaarderingsscenario vergde daarentegen het meest van onze fantasie. Het deed een beroep op de gedachte dat kunst zou worden herontdekt als een intensieve en authentieke ervaring, die iets wezenlijks anders biedt dan de oppervlakkiger formules van andere vrijetijdsaanbieders. Het consolideringsscenario voorzag een verder evenwicht tussen competentie en competitie, mede dankzij een verhevigde inzet van de kunstensector om de aandacht van de vrije tijdsconsument en geholpen door een grotere aandacht in het onderwijs voor cultuureducatie.
 
Hoe verhouden deze scenario s zich tot recente ontwikkelingen in de belangstelling voor kunsten? Welk scenario lijkt werkelijkheid te worden? Het beeld is gedifferentieerd (Van den Broek et al. 2009). Bij museumbezoek was eerst van consolidering sprake, daarna zelfs van enige stijging in het aandeel van de bevolking dat in de loop van een jaar eens of vaker een museum bezoekt (37% in 1999, 38% in 2003 en 41% in 2007), mede dankzij een groeiende toeloop onder de nieuwere generaties. Ook de licht groeiende toeloop naar de podia (50% in 1999, 51% in 2003 en 53% in 2007) had op enige herwaardering kunnen duiden, ware het niet dat die groei geheel voor rekening komt van het populaire segment van de podiumkunsten: pop (19% in 1999, 23% in 2007), musical (van 11% naar 15%) en cabaret (van 13% naar 15%). Klassieke concerten en (professioneel) toneel (elk in alle jaren circa 14%) delen niet in die groei. Klassieke muziek vindt bovendien weinig aansluiting bij jongeren, maar dankt de consolidering aan de oudere generaties (in 2007 bezocht 26% van de 65 tot 80 jarigen een klassiek concert, tegen 10% van de 20 tot 50 jarigen en 7% van de tieners). Op de korte termijn is er geen reden tot zorg. De vergrijzende babyboomers houden, nu ze met hun pensionering beter in hun tijd komen te zitten, de toeloop nog wel even in stand. Hun vergrijzing is trouwens voor de hele culturele sector een kans op verzilvering. Toch dreigt voor klassieke muziek op langere termijn nog altijd het marginaliseringsscenario.
 
Het beeld is derhalve niet heel zonnig, maar zeker ook niet alleen maar somber. Sinds ruim tien jaar staat het publieksbereik nadrukkelijk op de agenda (staatssecretaris Rick van der Ploeg, het Actieplan cultuurbereik, CKV, het Fonds voor Cultuurparticipatie). Nieuw aangetreden kunst professionals lijken het publiek een warmer hart toe te dragen dan hun voorgangers. Vergeleken met tien jaar geleden is marginalisering wat minder vanzelfsprekend, consolidering wat waarschijnlijker en herwaardering zelfs wat minder utopisch. Hoewel de concurrentie van populaire vormen van vrijetijdsbesteding blijft groeien, de onderwijsexpansie ooit ten einde loopt, en het blijvende effect van cultuureducatie zich eigenlijk nog moet bewijzen, oogt de toekomst van de belangstelling voor de kunsten een tintje minder grijs. •
Auteur: Tekst: Andries van den Broek & Jos de Haan (sociaal en cultureel planbureau)
Referenties: 

literatuur
•          Andries van den Broek en Jos de Haan (2000).
Cultuur tussen competentie en competitie.
Amsterdam: Boekmanstudies.
•          Andries van den Broek, Jos de Haan en Frank Huysmans (2009). Cultuurbewonderaars en cultuurbeoefenaars. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Andries van den Broek en Jos de Haan zijn onderzoekers bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (a.van.den.broek@SCP.NL en j.de.haan@SCP.NL)
468

Reactie verzenden

Share This