Selecteer een pagina

Broedplaatsenbeleid: een mission impossible?

Beleid, Marketing

Op een mooie dag in september veroverderde de Vrije Ruimte de gemeente Amsterdam met een paard van Troje. Daarbij kreeg de gemeente de notitie Laat 1000 vrijplaatsen bloeien aangeboden, waarin het gemeentelijk broedplaatsenbeleid aan de kaak wordt gesteld.

Wat is er aan de hand?
Als voorbereiding op het Kunstenplan 2000-2004 vroeg de gemeente Amsterdam in 1999 Trevor Davies een thermometer onder de culturele tong van de stad te leggen. Een van Davies conclusies was dat het Amsterdam in cultureel opzicht aan dynamiek ontbreekt. De culturele infrastructuur van de stad is te veel gebaseerd op de geaccepteerde kunstuitingen en een tegencultuur ontbreekt. Vooral jonge kunstenaars dreigen te verdwijnen uit de stad en de panden waarin zij werken, worden in het kader van stadsvernieuwing steeds vaker tot woningen verbouwd. Davies pleit voor alternatieve en anarchistische locaties waar culturele productiecentra worden gevestigd met een eigen autonomie. De gemeente vertaalde deze aanbeveling in het zogenaamde
broedplaatsenbeleid. In de zomer van 2000 werd daarvoor een plan van aanpak goedgekeurd. Gedurende vier jaar wordt een eenmalige bijdrage van 50 miljoen gulden beschikbaar gesteld, aangevuld met een jaarlijks bedrag van 6.3 miljoen gulden. Het projectmanagementbureau van de gemeente ging vervolgens voortvarend aan de slag: panden en locaties werden genventariseerd, criteria ontwikkeld, targets genoemd (1.400 tot 2.000 ateliers en woonruimte) en er werden een projectgroep, klankbordgroep en een adviescommissie ingesteld. De betrokkenen zijn echter niet tevreden. Vandaar het paard van Troje.

Een broedplaats of een vrijplaats?
In het gemeentelijk beleid is een broedplaats een locatie of een pand waar steeds nieuwe creatieve initiatieven kunnen plaats vinden. Op die manier draagt een broedplaats bij aan de culturele vernieuwing,
de leefbaarheid en daamee ook aan de economie van de stad. Het gaat vooral om betaalbare werkruimten voor (groepen) kunstenaars en culturele ondernemers. Kinetisch Noord op het NDSM terrein is een voorbeeld. Maar een broedplaats moet meer zijn dan een bedrijfsverzamelgebouw. Het gaat ook om een levenssstijl en een ideologie.
Of gaat het om een vrijplaats?

Een vrijplaats is een begrip uit de provotijd en uit de kraakbeweging en dus niet nieuw. Het gaat om een groep mensen die met elkaar in een pand of op een locatie, zoals bijvoorbeeld Ruigoord, invulling geven aan hun maatschappelijke idealen. Een vrijplaats is een gemengd bedrijf: wonen, werken en de publieke functie worden gecombineerd. Je treft een fietsenmaker, een veganistisch restaurant, een creche en eventueel ook ateliers broederlijk naast elkaar. Er wordt veel zelf gedaan, de activiteiten zijn niet op winst gericht en het gebruik van de panden is vaak niet gelegaliseerd. Zelfbeheer en -bestuur en collectiviteit zijn de kernwoorden.

Een organisatorische paradox
Een verschil tussen een broedplaats en een vrijplaats is de manier van ontstaan. De vrijplaats ontstaat spontaan en autonoom, de broedplaats wordt door middel van gemeentelijk beleid en criteria tot stand gebracht. Dat is dan ook een van de punten van kritiek van de actievoerders van het paard van Troje. Beleid en geld zijn mooi, maar regelgeving en ambtelijke bemoeienis moeten tot een minimum worden beperkt. Spontaniteit en creativiteit moeten niet gehinderd worden door wat dan ook.
Hoe moet worden omgegaan met deze organisatorische paradox van beleid voeren en tegelijkertijd niet te veel regelen? Het antwoord op deze vraag komt voor een belangrijk deel uit de kraakbeweging. Bij een organisatie in een kraakpand wordt uitgegaan van zelfbestuur, collectiviteit en besluitvorming op basis van consensus. Afhankelijk van de stabiliteit en ouderdom van de organisatie en de complexiteit van het pand of de locatie wordt gekozen voor het delegeren van verantwoordelijkheid naar commissies of besturen.

It takes two to tango
Met het broedplaatsenbeleid heeft de gemeente zichzelf een moeilijke opdracht gegeven. Om straks van een succes te kunnen spreken, zou men moeten leren niet alles te willen regelen en vast te leggen in notas en subsidieregels. Er moet vooral een beleid op grote afstand worden gevoerd. Alleen op basis van culturele en stedenbouwkundige uitgangspunten moet worden bepaald op welke plekken in de stad een cultureel productiecentrum (in de woorden van Davies) gevestigd wordt. De taak van de gemeente beperkt zich tot het zorgen voor een minimaal veilig casco, het zo nodig aanpassen van het bestemmingsplan (van industriegebied naar publieksbestemming bijvoorbeeld) en het afsluiten van het contract met de groep gebruikers die het zelfbestuur van het pand of de locatie krijgen. Daarna begint voor de gemeente het wachten op iets moois. Als bij een plantje moet de groep de tijd krijgen om wortel te schieten en te gaan groeien.
Toch moeten, om het broedplaatsenbeleid werkelijk tot een succes te maken, ook de gebruikers een stap zetten. Hun taak mag zich niet beperken tot het inrichten en het beheren van de ruimten. Ze moeten zich op een meer professionele basis organiseren en de autonomie een beetje los laten. Bij grotere en complexe panden of locaties is een verenigingstructuur niet meer adequaat; beter is dan een stichting met een deskundig bestuur van buiten het eigen circuit en een verdeling in kleinere clusters. Het betekent, hoe paradoxaal ook, een ondernemingsplan opstellen, financile verantwoordelijkheid nemen, doorstroming regelen en het experiment aangaan om met de gemeente samen te werken.
Helaas zijn tot nu toe maar een paar broedplaatsen, zoals Kinetisch Noord, bereid om zo ver te gaan. Of het broedplaatsenbeleid dan ook werkelijk een succes wordt, hangt af van de inhoud van het paard van Troje. De belegeraars gaan ten strijde, maar tegen wie eigenlijk? Pas wanneer gebruikers bereid zijn hun autonomie enigszins los te laten en met de gemeente samen te werken en de gemeente bereid is de regelgeving tot een minimum te beperken en het beleid organisch laat groeien, dan zal het broedplaatsenbeleid een grote kans van slagen hebben.

Auteur: Rene Waale, senior adviseur in de kunst- en cultuursector bij Lagroup Leisure & Arts Consulting, Amsterdam ReneeWaale@Lagroup.nl

468

Reactie verzenden

Share This