Selecteer een pagina

Centraal: Ryclef Rienstra: De kunstensector moet zn verleidingskunsten toepassen.

rubriek: centraal

Algemeen
In de vorige MMNieuws reageerden enkele betrokkenen op stellingen over het belang van private financiering in de kunsten. Hieronder de reactie van Ryclef Rienstra, directeur van de VandenEnde Foundation.


Is er de laatste jaren sprake van een positiever klimaat in de culturele sector ten aanzien van private financieringen?
In de kunstensector is langzamerhand het besef aan het doordringen dat een aantal private partijen interessant zijn omdat ze veel geld hebben, terwijl ze eisen stellen waar kunstproducenten best mee uit de voeten kunnen. Instellingen merken dat het helemaal niet griezelig is om met dergelijke private partijen samen te werken. Toen we startten met de VandenEnde Foundation hadden we te maken met de vrees die mensen beving als ze de naam Van den Ende hoorden. Aanvragers verkeerden wellicht in de veronderstelling dat zij uitsluitend in aanmerking kwamen voor ondersteuning als zij hun projecten populariseerden. Maar de VandenEnde Foundation werkt volledig onafhankelijk. Wij kiezen er ook expliciet voor om elke band met het theaterproductiebedrijf van Van den Ende te vermijden. Uiteraard werken we in hetzelfde veld, maar we doen geen projecten waarin Van den Ende een zakelijk belang heeft. Grappig genoeg willen de mensen die geld van ons geleend hebben, zelf vaak graag in contact komen met Joop van den Ende.
Er wordt in Nederland vaak gekeken naar hoe het eraan toegaat in de Verenigde Staten, maar ik hoor ook van Amerikanen die verlekkerd kijken naar de manier waarop er in Nederland met subsidies wordt gewerkt. De Amerikanen zeggen: het is natuurlijk leuk om alles vanuit private bronnen te financieren, maar dat is wel altijd een onzekere factor. Het nadeel van subsidies is dat ze politiek gevoelig zijn, maar het voordeel is dat er continuteit in zit. Wat wij kunnen leren van Amerika is dat een organisatie die geldbehoeftig is erg veel tijd moet steken in fondsenwerving, en dat ze daar heel zorgvuldig mee om moet gaan. Dat besef en die zorg ontbreken nogal eens in Nederland. Het komt nog wel eens voor dat we een ondersteunde instelling een briefje moeten sturen met de opmerking dat we niet waren uitgenodigd voor een opening of een premire. Het gaat niet aan om ergens een aanzienlijk bedrag weg te halen en dan niets meer van je te laten horen.
We zijn overigens zelf ook actief in het zoeken naar interessante projecten. En wanneer we een dergelijk project zien, willen we altijd eerst praten. We willen de aanvragers in de ogen kunnen kijken om te zien wat het voor mensen zijn en om precies van hen te horen wat ze willen. Met de meeste aanvragers hebben we geregeld tussentijds contact: zij brengen verslag uit en wij stellen vragen over de voortgang. En na afloop komt er steevast een verslag, waarover we samen praten.

Hoe komt het dat er in Nederland, anders dan bijvoorbeeld in Amerika, nog relatief weinig sprake is van private financiering in de kunstensector? Komt dat omdat in Nederland rijken niet graag met hun geld te koop lopen? Of ligt het aan de bestaande subsidiecultuur?
Enerzijds komt dat omdat cultuur in Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog vooral een overheidszaak is. In Amerika is cultuur altijd een private aangelegenheid. Daar bestaat een traditie van cultureel priv-mecenaat. Er zijn allerlei ondersteunende professionele organisaties ontstaan, juist omdat er zoveel kapitaal is dat er niet alleen fondsenbeheerders nodig zijn, maar ook mensen die een programma goed moeten uitvoeren, controleren en sturen. Dat is in Nederland niet het geval. De enige private instellingen van enige omvang die wij kennen, zijn het Prins Bernard Cultuurfonds en het VSB-fonds. Die fondsen zijn anoniem; er is niet n iemand die dat fonds gezicht geeft. Bij ons is dat andersom. Het is wel opmerkelijk dat het echtpaar Van den Ende voorzover ik dat kan overzien de enige particulieren zijn die de laatste vijftig jaar vanuit hun welstand een cultuurfonds van deze omvang hebben opgezet.
Ik vind dat de rijken in Nederland onvoldoende geprikkeld, of beter, onvoldoende verleid worden geld in cultuur te steken. Er zijn een heleboel factoren te noemen waarom ze dat niet doen. Natuurlijk speelt de gedachte mee dat als het bekend wordt dat ze geld in een bepaalde zaak steken, de dag erna de hele brievenbus verstopt is. Het echtpaar Van den Ende wilde dat niet en heeft daarom een stichting opgericht, maar dat kost wel tijd en moeite en dat moet je wel willen. Bovendien moet je ook affiniteit hebben met de kunsten. Hier ligt naar mijn idee ook een taak voor de kunstensector: die moet zn verleidingskunsten toepassen. Dat miste ik bijvoorbeeld in dat debat bij de ING. Als er zoveel rijken zijn, waarom ga je dan als museumdirecteur niet naar die mensen toe, neemt ze bij de hand, en vraagt ze of ze eens in het museum komen kijken? Maak die mensen enthousiast! Help ze te zien wat er leuk is aan het verzamelen en bekijken van kunst. Ik denk dat het erg belangrijk is dat galeriehouders en museumdirecteuren zich wat dienstbaarder opstellen, dat ze zich laten bevragen over hun vakgebied. Want er is vanuit de kunstenwereld toch ook sprake van een zeker ddain. Je moet goed beseffen dat die rijken hun geld ook kunnen besteden aan een jacht of aan een huis in Spanje. Je moet ze met andere woorden verleiden.

Culturele instellingen zien zichzelf nog steeds als bewakers van het cultureel erfgoed en koesteren vanuit die invalshoek een soort wantrouwen ten aanzien van meer op het bedrijfsleven of op winst georinteerde instellingen. Heeft dat nog implicaties?
Laten we wel wezen: een situatie als in Amerika, waar de private financiers gezamenlijk de grootste financiers zijn in de kunst zullen wij in Nederland nooit bereiken. Maar er is een ander aspect. Sinds de oorlog is de staatsbemoeienis met het cultuurbeleid steeds sterker, straffer en dirigistischer geworden, ondanks alle kreten van de overheid op afstand. Er is dus een wisselwerking tussen de overheid die zich manifesteert als de belangrijkste financier en de cultuurproducenten die zich in een positie bevinden van: daar moeten wij aan voldoen en als we dat geld krijgen, dan betekenen we ook iets. Het gesubsidieerd worden is misschien ongewild een nadrukkelijke vorm van kwaliteitserkenning.

Maar instellingen als de Raad voor de Cultuur propageren dat toch ook? Die stellen toch: jullie krijgen geen subsidie, want jullie zijn niet goed genoeg? Is het niet veel makkelijker om naar een fonds zoals de VandenEnde Foundation te stappen, geen eindeloze formulieren in te vullen, maar een open gesprek aan te gaan?
Nee, dat is veel moeilijker. Het aanvragen van een subsidie is een gestructureerd proces en een gezelschap weet via een advies van de Raad voor Cultuur en een uitgangspuntennota precies waar het aan toe is. Het is een jargon dat bekend is, en ook de ambtenaren en adviseurs zijn bekend. Het is voor instellingen vaak nogal een tocht om via private financiers het geld bij elkaar te krijgen wat ze nodig hebben. Wij werken toch met een beperkt budget we hebben per saldo maar 9,5 miljoen euro om uit te geven en daarvan moet veel gebeuren en we kunnen dus bijna nooit projecten volledig financieren. Instellingen moeten dus ook op zoek naar andere financiers. Het is veel eenvoudiger om bij de overheid aan te kloppen, waar je vaak zon zestig of zeventig procent subsidie kunt krijgen.
Maar de situatie ligt ingewikkelder. Zowel het VSB Fonds, het Prins Bernhard Cultuur Fonds, als de VandenEnde Foundation zijn op zoek naar mogelijkheden om financiering een structureel effect te laten hebben. Innovatie, verandering, risicovolle programmering en bijzondere activiteiten komen op dit moment vooral voor rekening van de private fondsen. Dat kan als de continuteit vanuit de overheidssubsidiring komt, maar dat is vaak niet het geval, want ook de overheid stelt soortgelijke eisen. En de instellingen en gezelschappen komen daar met de beschikbare overheidssubsidie vaak niet volledig aan toe. Om de continuteit te waarborgen voelen die zich dan weer gedwongen om een beroep te doen op de private fondsen, die op hun beurt menen daar niet primair voor te zijn. Het gevolg is dat er met verschillende omschrijvingen en begrotingen wordt gewerkt, al naar gelang de instantie waaraan geld gevraagd wordt. Deze ingewikkelde materie vergt naar mijn mening meer aandacht en onderling overleg, ook met de overheid.
Je moet overigens niet vergeten dat de mensen die geld nodig hebben vaak helemaal niet zijn ingesteld op het verwerven van gelden: die willen producties maken. De instellingen zouden aangemoedigd moeten worden om meer te doen aan fondsenwerving en het onderhouden van contacten met mogelijke private financiers. Dat dat nu minder goed is geregeld, is ook een gevolg van het beleid: de overheid heeft daar feitelijk ook nooit goed aandacht aan besteed.

Op dit moment van een inzakkende conjunctuur is er van de politiek niet veel geld te verwachten voor cultuur. Zou dit niet het moment zijn om een soort van koppeling te maken tussen overheidsbijdrage en private gelden? Welke maatregelen zou de overheid moeten nemen om dat te stimuleren?
Een aantal partijen ziet heel duidelijk het nut van het meer inschakelen van privaat mecenaat. Maar dan moet de overheid ook initiatieven nemen en dat mecenaat ook stimuleren om dat te doen. Fiscale maatregelen helpen. De VandenEnde Foundation valt onder de regeling dat instellingen die gelden voor tenminste 90% aan kunst, cultuur of wetenschap besteden, zijn vrijgesteld van schenkingsrecht en degene die zijn geld daar voor ten minste vijf jaar in steekt dat ook van zijn inkomen kan aftrekken. Die regeling bestaat gewoon. Misschien zou je nog fiscale prikkels kunnen geven aan kleinere fondsen. Er staat nu een beleggingsregeling la de Groenfondsen in de steigers, die ook interessant zou kunnen zijn. Maar ik verwacht van fiscale prikkels niet zoveel, behalve dan van een volledige vrijstelling van schenkingsrecht in het geval van een nalatenschap voor een cultuurfonds. Maar daar wordt al jaren over nagedacht.
Belangrijker lijkt me dat rijken verleid worden. Het zou goed zijn wanneer de overheid een duidelijk signaal zou afgeven hoe belangrijk het is dat particulieren geld investeren in kunst en cultuur. Dat het niet altijd vanzelfsprekend is dat dat altijd van de overheid alleen komt. En dat signaal moet niet alleen naar de nieuwe rijken, maar ook naar de gesubsidieerden. Het zou niet zo moeten zijn dat je subsidie prefereert boven private gelden omdat die subsidie meer kwaliteitserkenning inhoudt. De waardering voor privaat mecenaat moet vorm krijgen dat moet gezien worden als een volwaardige financiering door zowel de gesubsidieerden als de overheid. En de overheid zou een dergelijke financiering juist moeten aanmoedigen! Ik vind het verbazingwekkend dat vanuit het ministerie voor cultuur er nog nooit iemand naar de VandenEnde Foundation is gekomen met de vraag: jullie hebben geld te besteden, hoe doen jullie dat, waarom doen jullie dat en zou het ook anders kunnen? Hoe kunnen we dat matchen?
Er is zo was althans de conclusie van het debat van 18 november genoeg geld voorhanden. De rijken roepen nota bene bijna in koor: buit ons toch uit. Voor de overheid ligt hier een bal voor open doel: mobiliseer die private investeerders en bespreek de gezamenlijke mogelijkheden. Het is heel juist dat een project deels privaat en deels publiek wordt gefinancierd. Maar het is ook heel juist dat publiek gefinancierde instellingen worden gestimuleerd om meer moeite te doen om geld te verdienen op de markt, bijvoorbeeld via speciale voorstellingen of optredens voor het bedrijfsleven. Het Rijksmuseum en het Concertgebouw zijn goede voorbeelden van instellingen die het Amerikaanse voorbeeld hebben opgepikt. Die mensen begrijpen ook hoe belangrijk het is om contact te houden met mogelijke geldschieters.

VANDENENDE FOUNDATION
De VandenEnde Foundation concentreert zich voornamelijk op de podiumkunsten en daarbinnen op drie activiteiten: het promoten van jong talent, het bevorderen van cultureel ondernemerschap en cultuureducatie. Met de ontvanger van de gelden worden afspraken gemaakt over het doel en het te volgen traject voor een bepaald project. Ook wordt geregeld overlegd over de stand van zaken. De Foundation geeft verder advies en roept waar nodig de hulp in van mensen of instanties die advies kunnen geven, of verwijst door naar organisaties als de Stichting Kunst en Zaken in Rotterdam. Die bekijken dan of een instelling gebaat is bij hulp van experts uit het bedrijfsleven.
De Foundation ondersteunde de afgelopen jaren onder meer toneelgroep Het Toneel Speelt en het Nederlands Philharmonisch Orkest. In dat laatste geval ging het om een marktanalyse en een publiciteitscampagne. Het orkest heeft met hulp van de Foundation een analyse gemaakt van identiteit, aanbod en publieksbekendheid. Op grond van die analyse is een geheel nieuwe marketingstrategie ontwikkeld.
De afgelopen tijd ontvingen verder ook enkele musea, zowel incidenteel of structureel, gelden. Zo werd het Joods Historisch Museum in Amsterdam ondersteund bij de organisatie van de
tentoonstelling over de theaterdoeken van Marc Chagall en kreeg het FOAM-fotomuseum ondersteuning op het gebied van marketing en
promotie.
De bijdrage van de Foundation is in de meeste gevallen een schenking, maar wordt bezien als een culturele investering als een veranderingsinvestering. De Foundation mikt erop dat de partijen met de verleende gelden een proces van verandering doormaken, dat zonder die gelden niet mogelijk zou zijn geweest.

Auteur: Pieter de Nijs pjdenijs@compuserve.com e-mailadres Ryclef Rienstra: r.rienstra@vandenendefoundation.nl
468

Reactie verzenden

Share This