Het is 1994. De meesten van de huidige klantjes van cultuureducatie zijn nog niet geboren. Hun mogelijke ouders rommelen wat met elkaar in fietsenhokken en jeugd sociëteiten. De redactie van Katernen Kunsteducatie een uitgave van de al lang opgeheven LOKV vraagt mij een artikel te schrijven over het management van kunsteducatie op de drempel van de 21e eeuw.
Inmiddels is het 2014, twintig jaar later. Ik zat er naast met de volgende drie observaties (‘stellingen’ genoemd):
• Een bijzondere toekomst hebben centra die zich richten op de elitaire en commerciële kanten van de kunsten. Dergelijke centra zijn wel ontstaan maar niet vanuit de toenmalige centra voor de kunsten. Deze centra hebben zich anno nu grosso modo goed kunnen handhaven en hoeven niet uit overlevings drang te transformeren tot instellingen die slechts toegang verschaffen tot kunst voor kinderen van maatschappelijke elites.
• Een (gemiddeld) cultuureducatief centrum zal in toenemende mate betrokken worden bij culturele en sociale spanningen. Creatieve werkers van de centra zullen zich ontwikkelen tot experts van ‘ culturele conflicthantering’. De samenleving heeft voldoende spanningen gekend, qua integratie en populisme maar de bestaande centra en hun werkers hebben hierbij geen brugfunctie vervuld.
• Cultuureducatie zal in de loop der jaren worden gekenmerkt door zelfregulering en nomadische organisatievormen. De basis wordt gevormd door autonome groepen van creatieve werkers die zelf managementtaken uitvoeren. De hier bedoelde vormen hebben zich zeker binnen de culturele sector in alle hevigheid voorgedaan. Maar dan wel buiten de kring van de centra voor cultuureducatie/ de kunsten. De do-it-yourself-dynamiek is overigens wel voelbaar bij een aantal progressieve bibliotheken en musea.
Drie andere observaties troffen wel doel.
• Overheidsfinanciering loopt terug. Nieuwe financieringsmogelijkheden liggen in de combinatie met educatie, media en technologie met als uitgangspunt de multifunctionele cultuurbeleving van de massa’s. De afgelopen jaren heb ik hele mooie voorbeelden gezien als illustratie van deze observatie: actieve deelname aan festivals, optredens in eigen huis, popopleidingen, massale zang en koorevenmenten, sport & beweging, school finales, open podia, kunstcafés, etc. Dergelijke activiteiten krijgen ruimte door afbouw van het traditionele cursusen lessenpakket.
• Coördinerende elites binnen de centra staan voortdurend onder druk. De meest succesvolle elites weten ‘hard’ (beheersing door technologie) en ‘zacht’ (inhoudelijke aansturing van teams) in evenwicht te houden. Coördinerende teams die geen inhoudelijke kwaliteit hebben zijn slechts inzetbaar in crisisachtige situaties. Dat van die elites was in 1994 gebaseerd om mijn promotieonderzoek waarin ik de tegenstelling elite-massa zag opkomen. De druk op directies is evident. Interimmanagers zijn welkom als centra in een crisis verkeren. Anno 2014 is echter nog steeds de norm: directies zijn primair inhoudelijke vaklieden die zich aanvullend ook onderscheiden in management en ondernemerschap.
• Centra krijgen een regionaal-grootstedelijk karakter en nemen bestaande culturele instellingen inclusief zorginstellingen in zich op. Na 1994 is de groei van gecombineerde instituten sterk toegenomen en functioneren in grootstedelijke verbanden. Waarom die opmerking over zorginstellingen? In 1994 was demografisch al duidelijk dat ouderen een steeds grotere groep gaan vormen met bijbehoordende verlangens en behoeften. Voor de ‘zachte’ kant zouden de centra dé expertisecentra kunnen zijn.
Terugkijkend kun je stellen dat trends evident hun invloed hebben op de wereld van cultuur en educatie. Onderzoek is om die reden van groot belang. Veel complexer is de vraag op welke wijze de trends zich concreet over een periode van vijftien jaar vertalen naar cultuur educatieve organisaties. Is een score van 50% verdienstelijk of niet? Wie het weet mag het zeggen. Ik waag het erop dat de lezer nog wel nieuwsgierig is naar een observatie richting 2030: Bibliotheken nemen het leiderschap tot het bijeenbrengen van cultuureducatie, mediawijsheid, culturele en maatschappelijke ontmoetingen, do-it-yourself-faciliteiten, dit alles in grootstedelijke omgevingen; de centra van de kunsten vormen voor het welslagen van dit samengaan een belangrijke succesfactor.
Auteur: Giep Hagoort is cultureel ondernemer en hoogleraar Kunst en Economie aan de Universiteit Utrecht (giephagoort@asom.org).