Selecteer een pagina

Cultural Business Modeling geland bij de commissie Cultuurprofijt

Algemeen
In 2004 verscheen een practise based onderzoek van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht onder de titel Niet het tekort maar de bron. In dit onderzoek wordt uiteengezet hoe een gezond cultureel business model valt op te zetten, getoetst aan vier praktijkvoorbeelden. Cultural Business Modeling houdt rekening met de specifieke situatie van de betrokken instelling en geeft inzicht in welke andere, nieuwe inkomstenbronnen kunnen worden aangeboord.


Naar aanleiding van de call for ideas van de commissie Cultuurprofijt gaf het lectoraat van de Hogeschool voor de Kunsten in oktober 2007 opdracht aan Freek van Duyn/Fame bv te onderzoeken op welke manier de CBM-methode na het verschijnen van het rapport gebruikt was. Doel was, vast te stellen of er voorstellen te formuleren waren die de methode zouden kunnen versterken, en te beoordelen of de CBM-methode nog steeds een bijdrage kan leveren aan vernieuwend financieel, strategisch management.
Het resultaat van dit Frame-onderzoek is onlangs (begin februari) verschenen, vrijwel gelijktijdig met de eindrapportage van de Commissie Cultuurprofijt.

Vernieuwend aan de CBM-methode is dat niet langer het financile tekort van de instelling het vertrekpunt is, maar dat het gaat om een bredere blik op alle mogelijke inkomstenbronnen. CBM zoekt een antwoord op de vraag in hoeverre en in welke mate deze andere inkomstenbronnen passen bij de producten van de onderzochte instelling.
Uit het rapport van de Commissie Cultuurprofijt blijkt dat het idee achter de CBM-methode vrijwel integraal is overgenomen. De commissie Sanders stelt dat iedere organisatie die onder de kunstenplansystematiek valt, de CBM-methode moet toepassen. De commissie bepleit verder dat ook organisaties die onder de fondsenstructuur gaan vallen de methode gaan toepassen. Dat maakt het natuurlijk interessant om te bekijken hoe het de CBM-methode de afgelopen jaren is vergaan.

CBM in de media
Giep Hagoort plaatste de CBM-methode in het licht van de kunstenplanperiode 2005-2008 in zijn artikel Naar een ondernemende cultuur, hoe culturele organisaties financieel creatiever gerund kunnen worden (Boekman 62). In dat artikel pleit hij voor de uitwerking van CBM tot een voor de cultureel ondernemer hanteerbaar integraal managementinstrument, als belangrijke stap in een verdere professionalisering. Hagoort onderstreepte de rol van de CBM-methode binnen de ontwikkeling van het creatieve (financieel) ondernemerschap in zijn artikel De opkomst van Creative Finance (zie MMNieuws 2007/8). Een samenvatting van het CBM-onderzoek verscheen in het Engelstalige boek Read This First dat in het voorjaar van 2007 verscheen bij het lectoraat Kunst & Economie van de HKU (CMKB-programma).
Binnen de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht zijn studenten in het lesprogramma bekend gemaakt met de methode. Dit heeft onder andere geleid tot een scriptie van Joriene Blom en Nikkie Koper, die als afstudeerproject onderzoek hebben gedaan naar alternatieve financieringsmogelijkheden voor theater. Om de financile situatie van betrokken culturele organisaties (zowel in Nederland als in New York) weer te geven hebben
zij gebruik gemaakt van de CBM-methode.

CBM en de geteste organisaties uit 2004
Belangrijk is natuurlijk de vraag hoe de geteste organisaties uit 2004 terugkijken op de werking van de methode. Brigitte van Eck, zakelijk leider van het Vervolg uit Maastricht, die destijds betrokken is geweest bij de test, is gevraagd om haar gedachten over het CBM concept nog eens te laten gaan.
Zij memoreert dat, aanvullend op de CBM-test en het gesprek met directieleden, in 2004 een expertmeeting heeft plaatsgevonden. Op basis van de CBM-resultaten bespraken enkele bestuursleden, een oud-penningmeester, een vertegenwoordiger van de overheid en een sponsor, de artistieke en zakelijke leiding en een collega theatermanager enkele actuele themas. Een van de conclusies van deze bijeenkomst was dat de zakelijke directie in deze tijd van onzekerheid een sterke behoefte heeft aan een dialoog over de wijze waarop de kunstinstelling kan en moet worden gefinancierd. Nog te vaak is het een reactief beleid met als hoofdvraag hoe de ontstane tekorten kunnen worden gedekt. Via CBM is het gelukt deze dialoog organisatiebreed te starten en op een creatief niveau te brengen.

Bij het gezelschap is een follow-up gekomen. Het Vervolg heeft de (meeste) ideen die zijn ontstaan aan de hand van de CBM-test en de expertmeeting ook daadwerkelijk kunnen doorvoeren. Zo heeft Het Vervolg prijsdifferentiatie ingevoerd. Dat zorgt voor een grotere stroom mensen doordeweeks (goedkoper), maar er wordt ook meer geld gegenereerd in het weekend. Ook zijn de inkomsten op het gebied van verhuur enorm gestegen door het extern verhuren van zalen. Ook met merchandising is gexperimenteerd. Deze inkomstenbron bleek echter niet aan te slaan bij de doelgroep van Het Vervolg.
In het implementeren van dit nieuwe financile beleid werd Van Eck wel duidelijk dat niet alleen betrokkenheid in de top van een organisatie van belang is in het doorvoeren van professionalisering, maar dat er een cultuurverandering in de gehele organisatie moet plaats vinden. Medewerkers vinden het vaak moeilijk om een weg in te slaan waarin een instelling zich niet alleen meer richt op financiering door subsidies, maar ook naar andere, soms meer commercile inkomstenbronnen zoekt. De organisatie was niet ingericht op het genereren van gelden buiten de normale bronnen om. Zij onderstreept het belang van een instrument als CBM in het bepalen van een financieel beleid.

Een sectorale CBM
De CBM-methode is bruikbaar gebleken. Een vervolgstap zou kunnen zijn het ontwikkelen van een sectorale CBM op grond van de volgende waarneming. De veronderstelling is gerechtvaardigd dat binnen een bepaalde kunstsector (b.v de dans) of binnen een groep van vergelijkbare instellingen (bijvoorbeeld grote toneelgezelschappen) een ideale verhouding is vast te stellen tussen de verschillende inkomstenbronnen, waarbij de potenties en risicos van de betrokken instellingen van de sector zijn afgewogen en afgezet tegen de mogelijkheden van de financieringsbron.
Om deze algemene uitspraken te kunnen doen moet een sector of een groep van instellingen in kaart gebracht worden. Deze sectoranalyse kan ook voor een overheid aanleiding zijn om gefundeerd vast te stellen welke minimale eisen gesteld kunnen worden aan de breedte en diepte van de financieringsbronnen van de instellingen.

Aanvullend onderzoek
Om de CBM-methode extra stevigheid te geven wordt voorgesteld om aanvullend onderzoek te doen. Als eerste is het van belang meer te weten van de kosten/baten-analyse van de financieringsbronnen. Bekend is dat de kosten om sommige financieringsbronnen te activeren hoger zijn dan de opbrengsten (bijvoorbeeld een sponsorbedrag afgezet tegen de tegenprestatie voor de sponsor, waarbij de financile waarde van deze twee aspecten elkaar in evenwicht houden en de bron dus geen bijdrage geeft aan de financiering van het kunstproduct) .Uitgezocht moet worden hoe deze kosten/baten-analyse ingewerkt kan worden in de CBM-methode, zodat er rationele afwegingen gemaakt kunnen worden. Meegenomen moet worden dat de waarde van een bron breder kan zijn dan alleen de financile waarde.
Als het goed is leidt de CBM-methode tot het ontwikkelen van (nieuwe) Product/Markt Combinaties. Onderzocht moet worden in hoeverre de CBM-methode uitbereid kan worden met interactieve methodes om deze PMC-ontwikkelingen te stimuleren en te ondersteunen.
Tot slot moeten niet alleen de nieuwe (financierings)mogelijkheden inzichtelijk worden gemaakt, maar moeten ook handvatten worden gegeven voor het aanboren van deze (nieuwe) bronnen. Uit de interviews met de zakelijke leiding van de eerste geteste organisaties blijkt hieraan grote behoefte.

Kennis vergaren en beschikbaar stellen
De kwaliteit van het financieel management zou enorm vooruit kunnen gaan als er bij bijvoorbeeld de onderwijsinstellingen en de sectorinstituten noodzakelijke kennisgebieden genventariseerd en beschikbaar zouden zijn, bijvoorbeeld over de specifieke motieven van financiers. Kennis over de motieven van financiers is zeer belangrijk om succesvol gebruik te kunnen maken van een financieringsbron. Deze kennis is op dit moment nergens centraal beschikbaar en iedere organisatie moet op dit gebied zelf opnieuw het wiel uitvinden.
Een ander kennisgebied dat genventariseerd zou moeten worden is de wijze waarop allerlei steunstichtingen georganiseerd zijn. Er bestaat een wereld aan dergelijke steunconstructies, die ieder op een eigen wijze bijdragen aan het culturele product (denk aan horecastichtingen en vastgoedstichtingen). Kennis over sturingsmechanismen, transparantie, relevante fiscale en andere wetgeving zou beschikbaar moeten zijn.

Ondersteunen, begeleiden en coachen
Om de waarde en werking van de CBM-methode te versterken is het zinnig om niet alleen een goed uitgewerkt format aan te bieden, maar ook ondersteuning te bieden aan die instellingen die het instrument willen inzetten. De inzet van gekwalificeerde procesondersteuners, bijvoorbeeld aangevuld met studenten, zou enorm kunnen bijdragen aan de kwaliteit van het strategische, interactieve proces dat deel uitmaakt van de CBM-methode. Ook het opsporen en bewerken van relevante financieringsbronnen kan hiermee een stevige kwaliteitsimpuls krijgen.
In het verlengde hiervan is het ontwikkelen van een helpdesk een effectieve werkvorm. Een helpdesk kan niet alleen ondersteunen bij het vinden van input op het werkproces, maar ook een belangrijke rol spelen in het actueel houden van ontwikkelingen op het gebied van inkomstenverwerving. En natuurlijk zouden vanaf het eerste begin alle CBM-interventies centraal verzameld moeten worden, zodat er vergelijkingsmateriaal komt. Zo kan het
instrument steeds verfijnder gaan functioneren.

De CBM-methode geland in cultuursubsidie-systematiek
In 2004 werd al geconstateerd dat Cultural Busines Modeling een zeer waardevol instrument is. Vier jaar na dato is deze verwachting uitgekomen. In de gepresenteerde plannen van de Commissie Cultuurprofijt speelt de CBM-methode een belangrijke rol. Het is nu wachten op welke wijze de minister gevolg geeft aan de adviezen van deze Commissie.1
Helaas heeft het CBM-model op het ministerie drie jaar in een la gelegen. Daarmee is tijd verloren gegaan. De minister kan nu met het onverkort uitvoeren van de aanbevelingen van Sanders c.s. laten zien dat hij serieus werk maakt van de noodzakelijke professionaliseringsslag, waarmee de sector op termijn sterker, onafhankelijker en ondernemender te voorschijn kan komen. Het alternatief is dat de minister vervalt in een oude valkuil, namelijk dat de opdracht tot het uitwerken van een gezonde financieringsstrategie vooral wordt gezien als een mogelijkheid om met minder subsidie toe te kunnen.

1 Inmiddels heeft de minister het plan met een positief advies doorgestuurd naar de Raad voor Cultuur.

Auteur: Freek van Duijn freekvanduijn@frame-arnhem.nl
468

Reactie verzenden

Share This