Selecteer een pagina

Culturele belangstelling in Europa

Algemeen
Zuid-Europeanen doen minder aan cultuur dan inwoners van de rest van Europa. Zo bezoeken ze minder klassieke concerten, popconcerten, musea en theaters. Vlamingen en Finnen tonen zich daarentegen grote cultuurliefhebbers. Nederlanders nemen een middenpositie in. Zorgwekkend is dat het theater- en museumbezoek van Nederlandse jongeren sterk achterblijft bij dat van jongeren uit buurlanden in Europa.


Deze gegevens zijn ontleend aan het rapport Cultural statistics in the EU, een internationaal vergelijkend onderzoek naar cultuurparticipatie dat voor een beperkt aantal landen vergelijkbare bezoekcijfers verschaft (EC 2000). Het bleek onmogelijk om voor alle Europese landen vergelijkbare gegevens te presenteren. In sommige landen wordt geen landelijk bevolkingsonderzoek uitgevoerd, terwijl gegevens uit landen waar dit wel gebeurt niet altijd vergelijkbaar zijn. Verschillen in vraagstelling tussen de diverse nationale onderzoeken vormen het voornaamste struikelblok.

Vlamingen voorop
Bij elk van de vier onderscheiden vormen van cultuurparticipatie (klassiek concert, popconcert, museum en theater) blijft het percentage bezoekers in Zuid-Europa achter bij dat in noordelijker streken. Het bezoek aan popconcerten in Itali vormt de enige uitzondering op deze regel. Fransen scharen zich onder de Zuid-Europeanen: zij tonen minder belangstelling voor klassieke concerten, musea en theater dan inwoners van noordelijker gelegen landen. Vooral Vlamingen en Finnen bezoeken graag de verschillende culturele instellingen. Vlamingen hebben voor elk van de vier vormen van cultuur veel belangstelling, onder Finnen geldt dit wel voor musea en theater, maar niet voor concerten. Denen bezoeken vaak musea.
Nederlanders nemen een middenpositie in. De belangstelling voor klassieke concerten en voor theater ligt rond het landengemiddelde. Nederlanders bezoeken wel relatief vaak popconcerten, maar weer relatief weinig musea.

Minder participatie bij lager geschoolden
De cultuurparticipatie van lager opgeleiden ligt bij alle vier vormen van cultuurdeelname en in alle zeven landen lager dan gemiddeld. Dit is kennelijk een universeel verschijnsel, dat zowel grenzen tussen culturele genres als grenzen tussen natiestaten overstijgt. Opmerkelijk is bovendien dat het niet alleen voor gecanoniseerde vormen van cultuurdeelname geldt, maar ook voor popmuziek.
Een vergelijking tussen vormen van cultuurdeelname leert dat onderwijs in de regel minder scherp differentieert bij bezoekers van concerten dan bij bezoekers van musea en theater. Nederland wijkt van dit patroon af, doordat verschillen in opleiding hier bij popconcerten dezelfde publieksdifferentiatie te weeg brengen als bij museum- en theaterbezoek. Verschillen naar opleiding zijn in Belgi naar verhouding groot en doen in Groot-Brittanni relatief weinig ter zake.

Nederlandse jongeren blijven achter
Anders dan voor opleidingsniveau geldt voor leeftijd niet dat bij alle culturele genres en in alle landen dezelfde verschillen in cultuurdeelname optreden. In de eerste plaats zijn de bezoekverschillen naar leeftijd kleiner dan die naar opleidingsniveau. Dit geldt althans voor elk de drie gecanoniseerde cultuuruitingen (klassieke concerten, musea en theater). Bij popmuziek is het echter belangrijker hoe oud je bent en veel minder welke opleiding je gevolgd hebt. Het bezoek aan popconcerten onder jongeren (15-24 jaar) ligt gemiddeld 21 procentpunten hoger dan de respectievelijke bevolkingsgemiddelden. Dat kan van hun belangstelling voor de hogere cultuur niet gezegd worden. In de tweede plaats slaat de balans in de bezoekcijfers tussen jongeren en ouderen niet overal naar dezelfde kant door. Bij deze saillante verschillen springt met name de positie van Nederlandse jongeren in het oog. Vergeleken met de respectievelijke bevolkingsgemiddelden gaan 15-24 jarigen in Nederland en in Groot-Brittanni maar half zo vaak naar een klassiek concert, terwijl hun Vlaamse leeftijdgenoten juist de helft vaker een klassiek concert bezoeken. Bij de andere landen zijn er nauwelijks verschillen in het bezoek aan klassieke concerten naar leeftijd. Ook bij het museumbezoek nemen Nederlandse jongeren een extreme, ditmaal zelfs unieke positie in. Waar het bezoek aan musea van Britse en Vlaamse jongeren rond het bevolkingsgemiddelde ligt, en onder jongeren in Frankrijk, Finland, Itali en Spanje zelfs boven het bevolkingsgemiddelde, blijven de Nederlandse jongeren op het bevolkingsgemiddelde achter. Het theaterbezoek van jongeren verschilt alleen in Frankrijk sterk van het gemiddelde theaterbezoek.

Actie van de overheid?
Gezien het belang dat de Nederlandse rijksoverheid hecht aan het bevorderen van culturele belangstelling van jongeren zijn deze onderzoeksuitkomsten zorgwekkend. Het wegblijven van jongeren bij de gecanoniseerde cultuuruitingen doet zich in andere Europese landen niet, of niet in die mate, voor. De achterblijvende culturele belangstelling van jongeren lijkt een typisch Nederlands verschijnsel. Alleen in Groot-Brittanni tekent zich een soortgelijke
culturele onderconsumptie onder jongeren af. Degenen die het bevorderen van culturele belangstelling onder jongeren hoog in het vaandel dragen, kunnen er wellicht hoop uit putten dat een lage culturele belangstelling onder jongeren allerminst een universele wetmatigheid is. Wat in andere landen mogelijk is, zou hier toch ook moeten kunnen lukken.

Auteur: Jos de Haan en Andries van den Broek
Referenties: Literatuur: European Commission. Cultural statistics in the EU. Final report of the LEG (Leadership group on cultural statistics). Luxemburg: Eurostat, 2000. Sociaal en Cultureel Planbureau, Sociaal en Cultureel Rapport 2000; hoofdstuk vrijetijd, media en cultuur, Den Haag: SCP, 2000. e jd@scp.nl
468

Reactie verzenden

Share This