Selecteer een pagina

Culturele industrieën over de grenzen heen

Een wederzijds leerproces

Algemeen
Het introduceren van culturele industrieën in het buitenland als middel om de ontwikke¬ling daar te bevorderen is lovenswaardig en noodzakelijk, maar is ook zeker niet zonder risico’s. Teneinde een goed idee met goede bedoelingen ook tot een goed einde te brengen is het nodig geduld aan de dag te leggen en respect en begrip te hebben voor de context en bestaande initiatieven waarbinnen (en waarmee) wordt gewerkt, betoogt Christiaan De Beukelaer.


Stel je voor dat een buitenlandse organisatie met erg goede bedoelingen naar Nederland komt met het idee het culturele leven verder uit te bouwen en te ondersteunen. Er zijn nu eenmaal bezuinigingen, en de modellen waarin wordt gedacht zijn niet meer echt houdbaar. Deze bemiddelde buitenlanders hebben niets dan goede intenties en trachten middels culturele en creatieve industrieën een nieuwe – en volgens hen veel betere – wind door het cultuurlandschap te laten blazen. Op zich is daar niets mis mee. Deze culturele en creatieve industrieën – laten we ze gewoon CCI noemen – zijn immers in trek van Toronto tot Singapore en van Wellington tot Kaapstad. Het probleem is echter dat er op drie vlakken kleine maar belangrijke verschillen schuilen. Ten eerste hebben culturele organisaties vaak erg genuanceerde socio-economische doelen. Ten tweede is de culturele en socio-economische praktijk waarin een organisatie werkt soms moeilijk te doorgronden. En ten derde valt de machtsrelatie tussen een buitenlandse organisatie, die met eigen middelen in een dergelijke samenwerking stapt, en een locale speler vaak erg onevenwichtig. Hoewel er nog steeds hoog van de toren wordt geblazen dat CCI goed zijn voor zowel de economische groei als de sociale integratie gaan er evengoed steeds luidere stemmen klinken die ook de negatieve effecten ervan duiden; denk aan gentrification en de sociale homogeniteit van de zogenaamde creatieve klasse. Zo spelen CCI vaak een sterke rol in stedelijke vernieuwing – denk bijvoorbeeld aan de Europese culturele hoofdsteden – maar dwingen ze tevens bepaalde segmenten van de bevolking naar de geografische en sociale marges van deze creatieve steden. Anderzijds is ook aangetoond dat de claims aangaande de sociale integratie van kansengroepen lang niet zo vlot verloopt als aanvankelijk werd gehoopt. Maar goed, dat is een andere discussie. Waar het mij hier voornamelijk om gaat is de manier waarop CCI steeds explicieter in verband worden gebracht met internationale ontwikkeling. UNCTAD (een tak van de VN die in het bijzonder inzet op eerlijker handelsrelaties tussen Zuid en Noord), UNESCO, de Europese Commissie – om maar enkele grotere organisaties te noemen – zetten er immers sterk op in. Het is niet enkel lovenswaardig, maar tevens broodnodig dat zoiets gebeurt. Het potentieel van een goed bloeiende lokale culturele en creatieve sector valt op veel plaatsen nog veel verder uit te bouwen. Anderzijds leert de geschiedenis van de ontwikkelingssamenwerking ons dat goede bedoelingen in veel gevallen niet tot het beoogde succes leiden. Vaak wordt immers, verblind door het potentieel van een overigens uitstekend idee, de specificiteit van de locale context uit het oog verloren. Teneinde een goed idee met goede bedoelingen ook tot een goed einde te brengen is het daarom nodig geduld aan de dag te leggen en respect en begrip te hebben voor de context en bestaande initiatieven waarbinnen (en waarmee) wordt gewerkt. Net zoals men dit zou verwachten van een externe organisatie die in onze contreien een dergelijk initiatief op poten zou zetten.

Gezonde gemeenschap
Als eerste probleem stelde ik dat menig cultureel project of organisatie doelen heeft die het economische ver overstijgen. De manier waarop zoiets gebeurt is echter erg complex en het is moeilijk daar een diepgaand inzicht in te krijgen. Er zijn echter uitzonderingen. Een uitstekend voorbeeld is beschreven door Godelieve Spaas. Zij bestudeerde het ondernemersmodel van het Malinese Festival au Niger in Ségou. Hier wordt niet zozeer de economische vooruitgang, maar de manier waarop vooruit wordt gegaan centraal gesteld. Het festival tracht een ondernemersklimaat te ondersteunen waarvan niet enkel individuele bedrijven en ondernemers profiteren maar de gehele gemeenschap in Ségou. Dit principe is gebaseerd op het Maaya-idee. Dit vormt een onderdeel van de lokale cultuur en duidt op de intrinsieke link tussen gemeenschap en individu; waaneer het goed gaat met de gemeenschap, gaat het goed met het individu. Dit heeft tot gevolg dat het individu een gezonde gemeenschap dient na te streven voor een groter algemeen en individueel welzijn. Door een dergelijk sociaal en lokaal geënt model aan te hangen is de oprichter van het festival, Mamou Daffé, erin geslaagd een belangrijk festival te creëren, in culturele, maarschappelijke en economische zin. Een dergelijk sociocultureel uitgangspunt is cruciaal teneinde een succesvollere praktijk te ondersteunen en op te bouwen waarbinnen de vitaliteit, het economisch potentieel en de maatschappelijke functie van cultuur het beste tot hun recht kunnen komen. Het tweede probleem waaraan ik refereerde is de moeilijkheid een dergelijke sociocultureel gemotiveerde structuur dan ook bloot te leggen. Dit is niet in het minst problematisch omdat deze structuren, in tegenstelling tot het Festival au Niger van Mamou Daffé, vaak veeleer impliciet dan expliciet zijn. Als het aankomt op ontwikkelingssamenwerking heeft de geschiedenis de afgelopen decennia duidelijk uitgewezen dat cultuur in acht dient te worden genomen bij het bedenken, plannen en uitvoeren van maatschappelijke interventies. Gebleken is dat het erkennen en accepteren van culturele eigenheden niet enkel een hoogstnodige erkenning is van culturele diversiteit, maar tevens functioneert als een instrumentele wijze ter bevordering van duurzame maatschappelijke ontwikkeling. Los van dit meer abstracte argument blijkt uit de analyse van het ondernemersmodel van het Festival au Niger dat ook de ruimere sociale impact op ondernemers in de marges van het culturele evenement ruimschoots profiteren van deze aanpak. Het derde probleem is echter een blijvende moeilijkheid. De machtsrelaties waarmee internationale donoren projecten ondersteunen zijn, ondanks alle goede wil en verschillende actieplannen, nog steeds erg ongelijk. Wie stelt de agenda op? Wie neemt de beslissingen? Wie draagt de verantwoordelijkheid? De uiteindelijke verschillen of geschillen kunnen erg klein zijn, maar de impact op een succesvolle samenwerking valt niet te onderschatten.

Perspectief
Met de opmerkingen die ik zojuist heb gemaakt wil ik niet zeggen dat alle initiatieven aangaande culturele industrieën met deze problemen te maken hebben. Er zijn genoeg projecten waarbij met dit alles ruimschoots rekening wordt gehouden. Het feit echter dat het CCI-discours steeds explicieter als een effectieve vorm van ontwikkelingssamenwerking wordt gezien maakt het tot een veld waar dergelijke problemen kunnen (blijven) opduiken, niet in het minst omdat de afstand tussen kritische beschouwingen en dagelijkse praktijk niet gemakkelijk te overbruggen is. Het bovenstaande voorbeeld van het Festival au Niger leert ons twee belangrijke zaken. Ten eerste toont het aan dat een link tussen een ‘lokale’ culturele praktijk en een goed ondernemersmodel, ondanks moeilijkheden en beperkingen, erg positief kan uitwerken. Daarnaast lijkt het ook een project waarvan in het Noorden veel te leren valt. De precieze achtergrond van het Maaya-principe is natuurlijk deel van de Malinese cultuur, het ruimere idee om een socialer ondernemingsmodel te hanteren in de culturele industrieën biedt perspectief om ook bijvoorbeeld in Europa de groeiende ongelijkheid aan te pakken. We hebben, als het ware, best veel van elkaar te leren en dat kan ook zolang we maar de veranderende context, zowel zuidwaarts als noordwaarts, voldoende in acht nemen. De beoogde socioculturele en economische duurzaamheid en innovatie zitten met andere woorden niet uitsluitend in het doel, maar evenzeer in de lange weg om dat doel te bereiken.

Auteur: Tekst: Christiaan De Beukelaer. Christiaan De Beukelaer is doctoraal onderzoeker (promovendus) aan de Universiteit van Leeds. Hij was ook actief bij de Concertzender (Hilversum) en Afrik’heur (Ouagadougou) naast een leven als dj in Europa en de VS. (ics.leeds.ac.uk/people/christiaan-de-beukelaer / cscmdb@leeds.ac.uk).
Referenties: 
468

Reactie verzenden

Share This