Selecteer een pagina

Cultuur als bron van binding?

Sociaal en cultureel planbureau

Algemeen
Cultuur geldt als doel op zich, maar ook als middel in dienst van andere doelen. Een interessant cultureel aanbod zou bijdragen aan een goed economisch klimaat, en deelname aan culturele activiteiten aan een goed sociaal klimaat. Het coalitieakkoord Balkenende IV heeft van dat laatste hoge verwachtingen. Is dat terecht? En is cultuur meer dan sport een middel om dat doel te bereiken?


In zowel cultuur- als sportbeleid bestaat momenteel warme belangstelling voor het (veronderstelde) effect van de deelname aan cultuur respectievelijk sport op sociale cohesie. Door muziek te maken of te sporten, of door een gedeelde voorliefde voor muziek- of sportevenementen, komt men met mensen in contact die men anders wellicht niet ontmoet zou hebben, ook mensen met een andere etnische achtergrond. De impliciete gedachte daarbij is dat meer interetnisch contact tot meer sociale cohesie leidt. Het regeerakkoord van Balkenende IV stelt dat kunst en cultuur mensen verbinden, dat cultuur bijdraagt aan sociale samenhang en dat een rijk cultureel leven essentieel is bij het creëren van gemeenschapsgevoel. Breedtesport heet er een bindende factor in de samenleving, van belang voor de overdracht van waarden en normen, maatschappelijke binding en integratie.
Deze beleidstheorie kan vooralsnog echter niet op veel evidentie bogen. Er is nog weinig empirisch onderzoek naar gedaan en de veronderstelde causale richting tussen deelname en cohesie is ook theoretisch geen uitgemaakte zaak. Tegengesteld aan die beleidstheorie geldt sociale cohesie in onderzoek naar beweging en gezondheid niet als uitkomst maar juist als oorzaak.
In onderzoek naar de leefsituatie van allochtone stedelingen in de 50 grootste Nederlandse gemeenten, ter vergelijking inclusief een groep autochtonen, was zowel over cultuurdeelname, sportdeelname als sociale binding gesproken. Hier ligt dus de mogelijkheid één en ander eens tegen elkaar af te zetten. Daarbij gelden hier identificatie met Nederland, vertrouwen in andere mensen, wederzijdse gevoelswarmte van allochtonen/autochtonen, en ervaren respect voor/door moslims als indicatoren voor binding. Als eerste stap is per groep bezien of het zo is dat iemand die cultureel actiever is ook hoger scoort op deze aspecten van binding. Daarbij zijn vier vormen van cultuurdeelname onderscheiden: bezoek aan canonieke cultuuruitingen (musea, toneel, klassieke muziek), aan populaire cultuur (cabaret, pop) en aan feesten met optredens (muziek, theater) alsmede beoefening van enigerlei kunstdiscipline in de vrije tijd. Concreet gaat het dan bijvoorbeeld om tegen elkaar af te zetten of men andere mensen meer vertrouwt als men meer popconcerten bezoekt, et cetera. Nog zonder op de vraag van oorzaak en gevolg in te gaan blijken zulke verbanden maar mondjesmaat te bestaan. Onder autochtonen wordt bij elke vorm van cultuurdeelname een samenhang met één of meer van die vier aspecten van binding gevonden. En populaire cultuur hangt binnen alle vier etnische groepen met minstens één aspect van binding samen. Maar canonieke cultuurdeelname, informele cultuurdeelname en kunstbeoefening houden onder Turkse, Marokkaanse en Surinaamse stedelingen met geen van de vier aspecten van binding verband. Nog zonder af te dingen op oorzaak en gevolg vergt het een erg zonnige lezing van deze uitkomsten om er een bevestiging van de beleidstheorie in te zien, zeker wanneer men die beleidstheorie vooral leest als een poging onder allochtonen meer binding met de Nederlandse samenleving te doen groeien.

Overigens ‘scoort’ cultuurdeelname, tezamen genomen, in dit opzicht minder slecht dan sportdeelname. Meer sporten hangt bij stedelingen met een Turkse komaf samen met een wat sterkere identificatie net de Nederlandse samenleving en bij autochtonen met wat meer vertrouwen in andere mensen. Bij meer aan cultuur doen bestaan eveneens deze twee verbanden. Bovendien is onder Surinamers die meer aan cultuur doen de gevoelswarmte voor autochtonen wat hoger, en onder autochtonen die meer aan cultuur doen de gevoelswarmte voor allochtonen en het gevoel gerespecteerd te worden door moslims. Maar het is een beetje zoeken met een lampje, en de eerste indruk op basis van deze verkenning is toch vooral dat er weinig samenhang is tussen deelname aan cultuur en sport enerzijds en sociale binding anderzijds.

Daar moet dan bij worden aangetekend dat dit onderzoek niet op heel concrete situaties betrekking heeft, en bovendien alleen op bestaande praktijken van cultuur- en sportdeelname. Daarmee is dus allerminst uitgesloten dat cultuur- en sportdeelname in bepaalde specifieke omstandigheden en/of bij andere organisatievormen wel degelijk met sociale binding kunnen samenhangen. De weinig pregnante verbanden op het hier onderzochte algemene niveau maken wel extra nieuwsgierig naar het bestaan van dergelijke ‘best practices’.

Auteur: Andries van den Broek (a.van.den.broek@scp.nl), Sociaal en Cultureel Planbureau. Artikel berust op het Sociaal en Cultureel Rapport 2008: betrekkelijke betrokkenheid, studies in sociale cohesie (SCP, Den Haag, 2008).
Referenties: 
468

Reactie verzenden

Share This