Selecteer een pagina

CULTUURBELEID OF SUBSIDIEBELEID

Algemeen
EEN STATEMENT TER INTRODUCTIE Beseffen brancheorganisaties, koepels en werkgeversorganisaties dat zij deel uitmaken van een Cultureel MKB? Realiseren musea zich dat ze onderdeel zijn van een kennisinfrastructuur? Weten schouwburgen zich verbonden met een sterk groeiende creatieve industrie? Hebben theater- en muziekgroepen het besef dat zij dragers zijn van culturele regios? Hebben particuliere en publieke fondsen de moed zich te presenteren als expertisecentra van de creatieve industrie? Zijn kunstvakopleidingen de motor van creatieve steden? Nauwelijks.


Er zijn in de culturele sector ontwikkelingen gaande die internationaal van aard zijn, maar zich sterk lokaal en regionaal doen gelden. Als voorbeeld geldt het concept van de creatieve stad van Charles Landry. Al meer dan 15 jaar wordt dit concept in vele landen gebruikt om steden zowel cultureel, sociaal, ruimtelijk als economisch te vitaliseren. Gezelschappen op het gebied van de podiumkunsten weten in Nederland nauwelijks raad met dit concept, hebben geen idee hoe ze het kunnen vertalen naar een kansrijk perspectief en blijven gefixeerd op de invloed van het concept op hun (mogelijke) subsidies.
Een ander voorbeeld. Kunst en cultuur maken deel uit van de creatieve industrie, naast de sectoren media en entertainment en creatieve dienstverlening. Er verschijnt een hausse aan rapporten waarin de groei en ontwikkeling van de creatieve industrie wordt geanalyseerd en van aanbevelingen wordt voorzien. De EU heeft in oktober jl. een rapport gepubliceerd waarin duidelijk wordt gemaakt welke kansen deze industrie heeft voor de ontwikkeling van Europa als deel van een groter geheel. De EU spreekt vanwege taalobstakels overigens liever niet van creatieve industrie, maar van de culturele sector en de creatieve sector. Branche-organisaties hebben geen idee hoe zij binnen deze nieuwe industrie hun voordeel kunnen halen en hoe zij culturele instellingen kunnen ondersteunen en zich het nieuwe terrein eigen moeten maken.
Nog een voorbeeld? De postindustrile economie transformeert momenteel in een creatieve economie. Artistieke en industrile creativiteit hebben raakvlakken op de aspecten beleving, productinnovatie en corporate identity. Al deze begrippen liggen concreet op bestuurs- en directietafels. Behoudens een aantal slimme creatievelingen weet de culturele sector zich nauwelijks een positie te verschaffen om de creativiteitsgolf ten eigen voordele aan te wenden. Analyseer je de budgetten van de sector, dan kom je de post creatieve dienstverlening aan derden niet tegen.
Het is niet overdreven om te spreken van een diepgaande crisis in het kunstmanagement. Met opzet spreek ik niet van een algemene crisis, want gelukkig toeteren theatermakers, muzikanten, vormgevers en andere creatieve professionals er lustig op los. Er is geen plek in Nederland (inclusief het platteland!) of er wordt gezongen, gespeeld, gebeeldhouwd of gedanst. Nee, het zijn de onderliggende structuren die volstrekt niet meer passen in de creatieve dynamiek van deze tijd. Een dynamiek die godzijdank nog eens verstrekt wordt door groepen die zich intercultureel manifesteren. En door een digital being die sporen trekt dwars door alle bestaande verbanden heen en alleen nog maar te volgen is als je je neefje van 14 trakteert op een patatje oorlog.

En dan verschijnt het rapport van Berenschot (2004), over de effectiviteit en efficintie van de ondersteuningsstructuur van de cultuursector. Een rapport dat een serie vragen oproept. Een interessante vraag onder adviseurs is hier of je elke opdracht maar moet binnenhalen. Waar blijft de professionaliteit in het advieswerk? Moet je meegaan met een overheid die een volstrekt achterhaald idee heeft over het saneren van de ondersteuningsinfrastructuur, met n instituut per discipline, terwijl ze er beter aan zou doen de sectoroverstijgende transformatie te benutten. Berenschot onderscheidt per discipline een tiental functies die regelrecht aan het technocratisch denken zijn ontleend: besteltaken, branchetaken, opdrachten, erfgoed en productie. Natuurlijk is deze indeling niet zonder nut, maar ze valt pas te gebruiken als de visie op wat je met de sector wilt zelf duidelijk is. Overigens: kon een dergelijke beleidsexercitie niet gewoon door de eigen ambtenaren worden uitgevoerd, eventueel aangevuld met competente uitzendkrachten? Duidelijk is in ieder geval dat, omdat de staatssecretaris van Cultuur Medy van der Laan dreigde met subsidiestopzetting als organisaties niet meewerken, de ondersteuningsstructuur naar het beeld van Berenschot zal worden hervormd. Kortom: subsidiebeleid, vermomd als cultuurbeleid. OCW en (in dit geval) Berenschot zijn een deel van het eerder gesignaleerde kunstmanagementprobleem geworden.

In beschouwingen over wat werkelijk nodig is, duikt het begrip cultureel ondernemerschap op, ook in de bijdragen van dit themanummer van MMNieuws over de ondersteuningsstructuur. Toen mijn boek over cultureel ondernemerschap in 1992 verscheen, stond niet iedereen te juichen. De gevestigde kunstwereld zag de subsidies verdwijnen en kreeg het benauwd bij de begrippen marketing en eigen inkomsten. Vanaf het begin heb ik ervoor gepleit het begrip cultureel ondernemerschap te zien als een samengaan van de vrijheid van het maken en beleven van kunst en de vrijheid van het ondernemen om geheel autonoom de eigen strategie en organisatie te ontwerpen en te realiseren. De voormalige staatssecretaris Rick van der Ploeg heeft het begrip verengd tot commercile methoden van marketing en zijn opvolger Medy van der Laan heeft het begrip eerst in haar nadagen weer van stal gehaald. Over continuteit in beleid gesproken! Maar op de werkvloer, waar organisatoren van kunst en cultuur werkelijk in de (interculturele) modder staan, is het niet meer weggeweest. Daar zijn tegen de gevestigde kunstopvattingen in aantoonbare resultaten geboekt. In het boek over cultureel ondernemer Wim Warmer heb ik daarvan verslag gedaan.
Dit cultureel ondernemerschap is inmiddels ook internationaal een herkenbare organisatiefilosofie geworden, vooral omdat het zulke sterke regionale wortels heeft: je eigen culturele omgeving zien als een bron van inspiratie n kansen. In Vlaanderen zijn stedelijke koepelorganisaties ontstaan die dit haarfijn door hebben. Festivals laten zien dat creativiteit ook zit in het maken van arrangementen voor specifieke doelgroepen die geld in het laatje brengen. Plaatselijke kunstenaarsgroepen en -instellingen verenigen zich in een uitdagend Cultureel MKB, dat netwerkvorming met maatschappelijke instellingen en het bedrijfsleven tot inzet heeft (zoals in Utrecht). Dit cultureel ondernemen zal als een culturele guerrilla een keer de officile ondersteuningsinfrastructuur veroveren, maar wat kost dat een energie en tijd!

Ik realiseer me dat het ondernemen soms negatief in het nieuws is en instellingen afschrikt denk aan het nieuwe sprinkhaankapitalisme. Dat weten we, maar je gaat ook niet alle ziekenhuizen sluiten omdat een groepje specialisten zich bovenmatig verrijkt heeft aan orgaanhandel. Als de nieuwe minister van Cultuur, professor Plasterk, zijn toegevoegde waarde werkelijk wil bewijzen, dan liggen hier de mogelijkheden: de infrastructuur zelf meer cultureel ondernemend maken en ombuigen naar een robuust steunpunt voor de culturele en creatieve industrie. Om dat te ontdekken heb je geen honderd dagen nodig.

Auteur: Giep Hagoort giep.hagoort@central.hku.nl Cultureel ondernemer en parttime lector en professor kunst en economie aan resp. de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht en de Universiteit Utrecht.
468

Reactie verzenden

Share This