Selecteer een pagina

Cultuurbezoek in een slinkend vrijetijdsbudget

Algemeen

De wekelijkse hoeveelheid vrijetijd van Nederlanders is sinds 1995 afgenomen. Waar is die afname aan te wijten, waar werd in de schaarsere vrijetijd op bezuinigd en hoe verging het het cultuurbezoek?

Minder vrijetijd
In de periode 1995-2000 daalde het gemiddeld aantal vrije uren in een doorsnee week met tweeneenhalf uur, van 47,3 naar 44,8 uur. Dat komt omdat meer mensen meer vrouwen vooral gingen werken. Dit zette hun vrijetijd onder druk, vooral in tweeverdienerhuishoudens, een samenlevingsvorm die snel opgang maakte. Daarnaast is men langer gaan slapen. Meer werk en meer slaap nemen elk ongeveer de helft van de afname van de vrijetijd voor hun rekening.

Vrijetijdsbesteding
Die afname noopte tot het bezuinigen op vrijetijdsactiviteiten. Daarbij heeft men niet de kaasschaaf gehanteerd en dus niet op elke vorm van vrijetijdsbesteding evenredig beknibbeld. Dit blijkt vooral uit de hoeveelheid vrijetijd die buiten de deur werd doorgebracht. In 1995 was men in de vrijetijd uithuiziger dan ooit. Die vermeerderde uithuizigheid heeft in 2000 echter geen stand gehouden: de vermindering van vrijetijd (-2,5 uur per week) ging vrijwel volledig ten koste van uithuizige vrijetijd (-2,3 uur per week).
Het scala aan vrijetijdsactiviteiten kan in acht categorien worden onderverdeeld: lezen van gedrukte media, gebruik van elektronische media, huiselijke sociale contacten, maatschappelijke participatie, uitgaan, sport/bewegen, overige liefhebberijen en vrijetijdsmobiliteit. Op drie daarvan maatschappelijke participatie (-19%), sport/-bewegen (-15%) en lezen (-14%) werd veel sterker dan trendmatig (-5%) bezuinigd. Bij huiselijke sociale contacten, liefhebberijen en vrijetijdsmobiliteit lag de reductie in dezelfde orde van grootte als de afname van de vrijetijd. Maar het uitgaan nam niet af, terwijl het gebruik van elektronische media binnen het slinkend vrije-tijds-budget zelfs (verder) groeide, ditmaal niet dankzij de tv maar vanwege de pc.

Cultuurbezoek
De bezuiniging op de uithuizige vrijetijdsbesteding betrof niet het uitgaan, dat temidden van krimpende vrijetijd en afnemende uit-huizigheid nauwelijks terrein prijs hoefde te geven. Dit uitgaan omvat cultuurbezoek, horecabezoek (cafs, discos) en overig uitgaan (bezoek sportwedstrijden, pretparken enzovoort). Hoe verging het daarbinnen het cultuurbezoek?
Hoewel de verschillen tussen 1995 en 2000 klein waren, is het tegen de achtergrond van een kleiner vrijetijdsbudget en minder uithuizigheid opmerkelijk dat het cultuurbezoek juist enige groei vertoonde. Al jarenlang gaan Nederlanders gemiddeld zon 2,5 uur per week uit. Een half uur daarvan (1% van de vrijetijd) betreft cultureel uitgaan. Dat culturele uitgaan omvat in deze telling zowel hogere kunsten (kunstmusea, theater en klassieke muziek) als toegankelijker cultuurvormen (andere musea, cabaret, film en popmuziek). Vooral bioscoop en podiumkunsten met name cabaret mochten zich in een groeiende toeloop verheugen, terwijl musea hun bezoekers tot een langduriger verblijf wisten te verleiden. De licht gestegen culturele belangstelling is vooral in de lichtere genres gerealiseerd.
Het jaarlijks bereik van de traditionele kunstinstellingen bedraagt al geruime tijd zon 40% van de bevolking. Dit betekent dat 60% in de loop een jaar geen kunstmuseum of (klassieke) podiumvoorstelling bezoekt. Mensen van 50 jaar en ouder leggen een groeiende belangstelling voor dergelijke instellingen aan de dag. Daarmee compenseren ze de tanende belangstelling voor de kunsten onder het jongere bevolkingsdeel, dat sterker op de lichtere genres gericht is. Opnieuw werd de divergentie in smaakvoorkeuren tussen recentere en eerdere geboorte-jaargangen iets sterker.

Auteur: Andries van den Broek en Jos de Haan – www.scp.nl

468

Reactie verzenden

Share This