Selecteer een pagina

Cultuurparticipatie: recente trends

Algemeen
In de tweede helft van de jaren negentig is de culturele belangstelling over het algemeen toegenomen. De sterkste groei zat bij het bioscoopbezoek. De groeiende belangstelling voor cinema uit de eerst helft van de jaren negentig heeft doorgezet. Daarmee lijkt voorlopig een einde te zijn gekomen aan de dalende bezoekcijfers uit voorgaande decennia.


Zowel het incidentele als het frequente bezoek steeg sinds 1995, met name onder personen tussen 30 en 65 jaar. Hierdoor werd de bioscoop wat minder het exclusieve domein van jongeren. De belangstelling voor kwaliteitsfilms steeg echter niet. Het bezoek aan filmhuizen lag in 1999 op hetzelfde niveau als in 1995.
Andere stijgers, zij het in mindere mate, waren toneel en cabaret. Het toneelbezoek was heel lang constant, maar steeg in de periode 1995-1999 van 23% naar 25%. Deze stijging komt voornamelijk voor rekening van het amateurtoneel. Het bezoek aan professionele voorstellingen bleef nagenoeg constant. Als beide soorten uitvoeringen meegeteld worden, is toneel de meest bezochte vorm van podiumkunst. Net als popmuziek, jazz en musical tezamen, bereikt toneel jaarlijks een kwart van de bevolking. Het bereik van het beroepstoneel is echter een stuk kleiner (13% in plaats van 25%). Het verschil van 12% verwijst naar degenen die wel amateurtoneel maar geen beroepstoneel bezochten. De groei betreft een grotere toeloop van incidentele bezoekers. Vooral jongeren (tot 15 jaar) en 55-plussers gingen vaker naar toneelvoorstellingen. Ondanks de groei blijft cabaret een liefhebberij van een klein deel van de bevolking. Tussen 1995 en 1999 steeg het bezoek van 10% naar 12%. Deze groei deed zich onder alle leeftijdsgroepen voor.
Het percentage bezoekers van pop, jazz en musicals is opnieuw licht gegroeid. Hier kwam de groei op rekening van incidentele bezoekers, die ofwel jong (6 tot 15 jaar) of van gevorderde leeftijd (45 jaar en ouder) waren.
Musea ontvingen in 1999 een wat groter deel van de bevolking dan in 1995, maar de omvang van het bereikte volksdeel bleef nog onder het niveau van 1991. De nieuwe aanwas bestond vooral uit personen van 45 jaar en ouder. Ook in de leeftijd tot 10 jaar steeg het percentage bezoekers. Daar stond een daling in het bezoek van jongeren en jongvolwassenen tegenover, het sterkst in de leeftijdsgroep van 25 tot 30 jaar.
Na een periode waarin de belangstelling voor klassieke muziek geleidelijk steeg, is het aandeel bezoekers sinds 1995 licht gedaald, doordat opera en operette enige aantrekkingskracht verloren. Onder de oppervlakte deden zich wat sterkere veranderingen voor: tot het zestigste levensjaar liep het bezoek aan klassieke muziek terug, 70-plussers vonden makkelijker de weg naar vertolkingen van het klassieke repertoire.
Over het algemeen zijn jongvolwassenen en oudere jongeren niet meegegaan in de trend van toenemend bezoek. Vooral bij de meer traditionele cultuur (beroepstoneel, klassieke muziek, ballet, musea en galeries) laten zij het afweten. In de leeftijd van 15 tot 45 jaar verminderde de belangstelling voor traditionele kunsten, het sterkst onder 25-tot-30-jarigen (5%). Onder mensen van vijftig jaar en ouder groeide daarentegen de belangstelling voor deze kunstvormen. Vooral de 65-tot-79-jarigen werden cultureel actiever (+9%). Daarmee lijkt de eerder gemelde scheiding der geesten voort te zetten (zie MMN 2: 7).
De jeugd neemt een uitzonderingspositie in: kinderen in de leeftijd van 6 tot 10 jaar bezochten in 1999 in aanzienlijk grotere getale traditionele kunstvormen dan in 1995 (+7%). Bij de jeugd van 11 tot 15 jaar bleef het hoge bereik gehandhaafd: nagenoeg de helft van deze groep bezoekt minstens een keer per jaar een van die kunstuitingen. De gestegen belangstelling onder de jeugd wijst tevens op een succesvolle cultuureducatieve inspanning van ouders en school.

Het omslagpunt tussen dalende en stijgende belangstelling schuift steeds meer op. In 1995 lag dat rond het 40ste levensjaar, in 1999 rond de leeftijd van 45 jaar. Dit duidt er opnieuw op dat de naar leeftijd divergerende trends veeleer in termen van de nawerking van de vroegere socialisatie dan in termen van de inwerking van de actuele levensfase genterpreteerd dienen te worden (SCP 1998, De Haan en Knulst 2000). Jonge geboortejaargangen, die nu de leeftijd van 15 tot 45 jaar hebben, blijven met het stijgen der jaren meer gericht op de populaire cultuurindustrie. Dit gaat ten koste van hun interesse in gecanoniseerde cultuurvormen.

Auteur: Jos de Haan en Andries van den Broek, Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)
Referenties: literatuur: SCP, Sociaal en Cultureel Rapport 2000; Nederland in Europa, hoofdstuk vrije tijd, media en cultuur, Den Haag: SCP, 2000. SCP, Sociaal en Cultureel Rapport 1998; 25 jaar sociale verandering. hoofdstuk vrije tijd, media en cultuur, Rijswijk: SCP; Den Haag: Elsevier, 1998. Jos de Haan en Wim Knulst, Het bereik van de kunsten; een onderzoek naar veranderingen in de belangstelling voor beeldende kunsten en podiumkunsten sinds de jaren zeventig, Den Haag: SCP/Elsevier, 2000 (Cahier 166).
468

Reactie verzenden

Share This