Selecteer een pagina

De gedwongen herontdekking van de particulier

Algemeen
Het draagvlak voor cultuur onder de Nederlandse bevolking speelt een steeds grotere rol in het denken over de inrichting van het culturele bestel. Naast of in plaats van ondersteuning door de overheid en door het bedrijfsleven gaat de aandacht momenteel meer dan lang gebruikelijk was ook uit naar ondersteuning van cultuur door de bevolking. Hoe staat het met dat draagvlak en hoe kan de sector dat draagvlak eventueel verbreden?

Statelijke, zakelijke en particuliere steun
Draagvlak voor cultuur kan men zich in de vorm van een driehoek denken, waarvan overheid, zakenleven en particulieren de drie punten vormen. De mate waarin het draagvlak voor cultuur vanuit de ene of de andere hoek steun ondervindt, wisselt door de tijd en kan op enig moment ook van instelling tot instelling verschillen. In de 19e eeuw was de particuliere pijler onder cultuur dominant. Menige grote instelling van dit moment kwam destijds uit particulier initiatief tot stand. In de loop van de 20ste eeuw verminderde het belang van deze pijler onder cultuur en wonnen statelijke steun (subsidies) en zakelijke steun (sponsoring) aan belang (de omzet aan de kassa staat hier even buiten haakjes). Deze twee pijlers onder het culturele bestel geven aan het begin van de 21ste eeuw echter opeens minder houvast. In zowel subsidies als sponsoring gaat ten gevolge van de kredietcrisis fors het mes. Ongelukkigerwijs voor de culturele sector valt de doorwerking van die crisis samen met een politieke constellatie waarin cultuur niet langer als vanzelf op politieke sympathie kan rekenen. Niet alleen onder de bevolking maar ook onder beleidsmakers staan cultuursubsidies nadrukkelijk ter discussie. De vermindering van de sponsorgelden is moeilijk geheel los te zien van de afbladderende status van cultuur onder grote delen van de bevolking. Andere vormen van vermaak zijn even legitiem en daarmee voor de exposure van sponsors even interessant. Het is dan ook minder uit warme interesse voor het publiek dan uit pure noodzaak dat de culturele sector momenteel de derde pijler onder het draagvlak (her)ontdekt.
Particuliere steun in vogelvlucht
In het particuliere draagvlak voor cultuur zijn grofweg twee elementen te onderscheiden: interesse in en vooral steun aan. De interesse omvat vormen van participatie (cultuuruitingen tot zich nemen en zelf een kunstdiscipline beoefenen) alsook zich in een onderwerp verdiepen (er over lezen, ergens lid van zijn, lezingen bezoeken, etc.). Een dergelijke interesse betekent niet perse ook daadwerkelijke steun aan de culturele sector, veeleer potentiële steun. Culturele interesse duidt niet één-op-één op de politieke opvatting dat de overheid de sector ruimhartig zou moeten ondersteunen, en evenmin één-op-één op de bereidheid de sector zelf met geld of tijd te ondersteunen. De politieke steun voor de culturele sector onder de bevolking is niet al te groot. Een peiling van Bureau Motivaction leert dat een kwart van de bevolking kunst en cultuur heel belangrijk vindt voor kinderen en voor de samenleving, en een kleine 20% heel belangrijk ‘voor mij persoonlijk’. Daar komt nog bij dat mensen snel geneigd zijn het belang ergens van te overschatten wanneer er niet hoeft te worden afgewogen tegen andere zaken die men eveneens, of wellicht zelfs nog meer, van belang acht. In de praktijk van alledag moet men echter wel dikwijls kiezen tussen diverse zaken die men een warm hart toedraagt. Het Continu Onderzoek Burgerperspectieven geeft een beeld van het belang van cultuur te midden van andere belangrijke zaken. Mensen werd van 17 beleidsvelden gevraagd of de rijksoverheid daar minder, meer of evenveel geld aan zou moeten besteden. Eind 2010 was 12% van de bevolking van mening dat de overheid meer geld uit zou moeten trekken voor het ‘stimuleren van kunst en cultuur’, tegen 48% die vond dat de overheid hier minder geld aan uit zou moeten geven. Te midden van de 16 andere beleidsterreinen behoort cultuur, samen met ‘bijdragen aan internationale militaire missies en conflictbeheersing’ en ‘bijdragen aan de ontwikkeling van arme landen’, tot de meest geliefde posten om op te bezuinigen. De huidige regering blijft daar niet bij achter.
 
Nu kan de politieke opvatting over cultuurbeleid te maken hebben met een generieke opvatting over een kleine rol van de staat en met een diep besef van de grote particuliere verantwoordelijkheid voor waardevolle zaken in de samenleving. Dat zou dan moeten blijken uit de grootte van de particuliere steun aan de culturele sector, in de vorm van giften en vrijwilligerswerk. Om met giften te beginnen: van de gevers aan goede doelen geeft 10% aan culturele doelen. Van alle giften die Nederlanders doen, gaat slechts 1% naar cultuur. Enkele uitzonderingen daargelaten (zoals giften aan het Concertgebouw, fondsen als de VandenEnde Foundation en de recente gift van kunstwerken aan het Frans Halsmuseum), laten onverlet dat cultuur niet alleen als bestemming van overheidsmiddelen, maar ook als bestemming van eigen giften tot de rode lantaarndragers behoort. Veel culturele instellingen en organisaties kennen een vriendenvereniging. Een recente telling leert dat dit geldt voor ruim de helft van de bij de Nederlands Museum Vereniging (NMV) aangesloten musea en voor circa één derde van de bij de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouw Directies (VSCD) aangesloten podia en van de bij de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten (NAPK) aangesloten gezelschappen. Het aantal leden van dergelijke verenigingen beloopt naar schatting ruim een kwart miljoen, in grote meerderheid vrienden van musea. De museale wereld kent ook de Museumkaart, met in 2010 650.000 kaarthouders. Vriendenvereniging en museumkaart leveren leden respectievelijk houders kortingen en andere voordelen (tijdschriften, kortingen) op, zodat men ze niet ondubbelzinnig als financiële ondersteuning van de sector kan zien. Momenteel is crowdfunding een buzzword in de culturele sector, maar dient zich nog te bewijzen. Het wordt bovendien niet alleen in het culturele veld ingezet, maar ook daarbuiten, en geeft cultuur dus geen voorsprong op andere sectoren.
 
De culturele sector is gedeeltelijk geprofessionaliseerd. Naast professionele instellingen zijn er veel gezelschappen, podia en musea die grotendeels of zelfs geheel op vrijwilligers draaien. Vaak is hun inzet vrijwel onmisbaar, al ontbreekt het aan harde cijfers over het totaal aantal vrijwilligers in de culturele sector. De wereld van de amateurkunstbeoefening telt honderdduizenden vrijwilligers, er is zelfs een schatting van 1 miljoen. Maar verder is de spoeling aanzienlijk dunner. In het museale veld zouden dat er zo’n 40.000 zijn. Niettemin draait één derde van de musea (vrijwel) volledig op vrijwilligers en geldt hun inzet bij bijna negen van de tien musea als onmisbaar. Bij de 54 poppodia die lid zijn van de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals (VNPF) zijn een kleine 3.000 vrijwilligers goed voor 30% van het aantal mensuren. Waarschijnlijk tellen niet-aangesloten kleinere podia ook veel vrijwilligers. Van aantallen vrijwilligers bij popfestivals bestaat geen goed beeld, al is hun inbreng groot. Bij de -geprofessionaliseerde podia zijn enkele duizenden vrijwilligers actief. Rondvraag bij NMV, VSCD en NAPK leerde dat het voor hen geen onderwerp van beleid is.
 
Overtuigen en activeren
In literatuur over mobilisatie door sociale bewegingen onderscheidt men twee stappen in het verwerven van steun: overtuigen en activeren. Overtuigen betreft het winnen van harten van mensen. Vertaald naar de culturele sector gaat het om het -bewerkstellingen van een grotere erkenning van het belang van cultuur en om het doen postvatten van de idee dat cultuur deels van -financiële ondersteuning van de bevolking afhankelijk is. Gezien het bescheiden aandeel van de bevolking dat cultuur heel belangrijk vindt, zijn er nog vele harten te winnen. Dat moet gebeuren op een vrijetijdsmarkt met veel concurrentie. Met artistieke -vernieuwing en experiment gooit men daar mogelijk minder hoge ogen dan in subsidieaanvragen die door andere cultuurprofessionals werden beoordeeld. De culturele sector staat voor de uitdaging bij de bevolking de geesten rijp te maken voor de notie dat cultuur belangrijk is en ondersteuning verdient. Zelf is men daar zeer van overtuigd, nu dient men die begeestering aan de buitenwereld over te brengen. De tweede stap van het mobiliseren is het activeren en bestaat eruit de achterban ertoe te bewegen daadwerkelijk iets ter ondersteuning van de culturele sector te doen. Een rondje langs de velden leerde ons dat er, de goede en bekende voorbeelden als het Concertgebouw Amsterdam daargelaten, door het geprofessionaliseerde deel van de culturele sector beleidsmatig weinig op dit type binding met het publiek is en wordt ingezet.
 
Het eigen functioneren
De culturele sector doet er goed aan bij zichzelf te rade te gaan en zich te beraden op een culture of asking die minder op overheid en sponsors, en meer op het publiek is gericht. Het kan geen kwaad daarbij nota te nemen van ervaringen en best practices binnen en buiten de culturele sector. Wanneer nog eens een zestal aan tafel schuift, ware het dan ook te hopen dat men niet het functioneren van de overheid, maar vooral het functioneren van het culturele veld centraal stelt. 
Auteur: Andries van den Broek en Dave Bijker Andries van den Broek werkt bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (a.van.den.broek@SCP.NL). Dave Bijker loopt er stage en schrijft er zijn mastersthesis.
Referenties: -Teunis IJdens e.a. te verschijnen Jaarboek Actieve Cultuurparticipatie 2011. Praktijk, projecten, participatie (Utrecht: Fonds voor Cultuur-participatie)

–  E. Tepaske, T. van Groenestein, F. Spangenberg en R. Schoemaker (2010), Bete

468

Reactie verzenden

Share This