publieksoverlap
Het samengaan van lokale en regionale erfgoedinstellingen begint eveneens een trendje te worden. Onder meer in Gouda, Leeuwarden en Apeldoorn (CODA: Cultuur Onder Dak Apeldoorn) zijn bibliotheek, archief en museum fysiek en organisatorisch samengegaan. Het idee is dat enerzijds op de kosten bespaard kan worden terwijl anderzijds de gebruiker een betere gentegreerde dienstverlening geboden kan worden. De ervaring lijkt te leren dat na een aanvankelijk kat-uit-de-boom-kijken de bibliothecarissen, archivarissen en museologen in het met elkaar samenwerken een meerwaarde ervaren. Na de fysieke muren, zo valt te beluisteren, vallen ook de mentale scheidswanden tussen de erfgoedspecialismen.
Momenteel wordt onderzocht of een structurele samenwerking tussen de openbare bibliotheken en de kunstuitleencentra tot de mogelijk-heden behoort. Op diverse plaatsen in het land, zoals in Delft, zitten bieb en kunstuitleen al enige tijd onder n dak. Maar om het model levensvatbaar te laten zijn, is een publieksoverlap tussen beide instellingen wel een voorwaarde. Met de gegevens uit het AVO-onderzoek van het SCP uit 2003 (gegevens uit 2007 zijn nog niet beschikbaar) is na te gaan in hoeverre bibliotheekbezoekers ook kunstleners zijn en vice versa.
Openbare bibliotheek en kunstuitleen bevinden zich aan de uiteinden van een spectrum dat loopt van breed tot beperkt bereik. De bieb is van alle culturele instellingen de instelling met het grootste en breedste bereik. Een kwart van de bevolking (zon 60 procent van de kinderen en jongeren, en iets minder dan 20 procent van de volwassenen) is lid van de bibliotheek. Daarbovenop is er een niet gering volksdeel dat meelift op de pas van een huisgenoot, buur of kennis. Als bij alle culturele voorzieningen zijn de hoger opgeleiden relatief vaker lid of gebruiker dan lager opgeleiden. Het verschil tussen hoog en laag is echter minder groot dan bij veel andere culturele instellingen.
De groep kunstleners is daarentegen een vrij selectieve. Nog geen twee procent van de Nederlanders vanaf 16 jaar zegt in het onderzoek van een artotheek of kunstuitleencentrum gebruik te maken (vermoedelijk is deze schatting nog aan de hoge kant vanwege de hogere non-respons onder lager opgeleiden). Van de groep kunstleners heeft 47 procent een opleiding op tenminste hbo- of wo-niveau. Mensen met ten hoogste een mavo- of vmbo-diploma maken 21 procent uit van de kunstleners.
Desalniettemin is er een niet geringe overlap tussen beide groepen (hier 16 jaar en ouder). Van de bibliotheekleden is 3,4% lid van de kunst-uitleen, tegenover 1,3% van de niet-bibliotheekleden. Omgekeerd is van de veel kleinere groep leden van de kunstuitleen bijna 54% ook lid van de openbare bibliotheek. Onder de niet-kunstleners ligt dat percentage nog altijd op 30.
kunstuitleen zichtbaarder
Wat betekent dit voor het onder n dak brengen van beide voorzieningen? Allereerst dat de kunstuitleen er meer van zal profiteren dan de bibliotheek. De bieb genereert van de twee, zoals dat tegenwoordig heet, verreweg de meeste traffic. Het groeipotentieel van de biblio-theekleden is dus bijna 97% geen lid van de artotheek is ook veel groter. Meer dan de helft van de kunstleners is immers ook al boekenlener. Maar of het ook zo zal uitpakken, moet de praktijk uitwijzen. Een vergelijking van plaatsen waar bieb en kunstuitleen al samen zijn gegaan met plaatsen waar dat nog niet het geval is, zal ook enige indicaties kunnen geven. Verschillen in bevolkingssamenstelling zijn in zulk onderzoek niettemin vaak stoorzender. Gecombineerde passen wie lid is van de bieb, is dat automatisch ook van de kunstuitleen vertekenen dit resultaat mogelijk verder voor als men beide lidmaatschappen gescheiden wil houden. Maar een betere zichtbaarheid van de kunstuitleen bereiken via de grotere aanloop van de bibliotheek kan eigenlijk nooit kwaad. Het slechten van de binnenmuren in het huis van de beschaving maakt het binnenklimaat en het woongenot er misschien ook wel groter.