Selecteer een pagina

De Kloof tussen Cultuur en Politiek

Een vergelijking van gemeentelijke modellen voor d

Algemeen

Berenschot heeft onderzocht hoe gemeentelijke cultuursubsidies worden verdeeld in de steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven, Groningen, Haarlem, Arnhem, Enschede en Maastricht. Hierbij is een vergelijking gemaakt van de hoofdlijnen van het cultuurbeleid, de omvang van de budgetten en de soorten adviesorganen die een rol spelen in de besluitvorming. Het onderzoek is op zondag 30 augustus 2009 gepresenteerd als opmaat voor het Paradisodebat over de kloof tussen kunst en politiek. In dit artikel worden de bevindingen van Berenschot weergegeven aan de hand van de drie voornaamste conclusies.

Het cultuurbeleid van gemeenten en het rijk komt grotendeels overeen
Uit de cultuurplannen van de gemeenten blijkt dat de hoofdlijnen van het cultuurbeleid in de onderzochte steden sterk overlappen, en dat deze ook sterk lijken op het rijksbeleid voor kunst en cultuur zoals dit is weergegeven in Kunst van Leven uit 2007. De hoofdlijnen komen in alle steden vooral neer op de ambities bereiken (van bestaand en nieuw publiek) en behouden (van erfgoed en culturele uitingen). Versterking van de cultuursector, cultuurparticipatie en culturele marketing worden in bijna alle steden genoemd.

Het cultuurbeleid leidt niet tot grote vernieuwing
Veel minder aandacht gaat uit naar talentontwikkeling en excellentie, die beide alleen in Amsterdam en Utrecht worden genoemd. Slechts één stad, namelijk Arnhem, benoemt innovatie in het aanbod als hoofdlijn. Berenschot heeft ook geconstateerd dat in de tien steden slechts een zeer klein deel van het cultuurbudget vanaf 2009 bestemd is voor vernieuwing, te weten nieuwe instellingen en initiatieven die niet eerder werden gesubsidieerd. Alleen Utrecht en Arnhem komen nog tot 2,5%, de andere acht steden beperken de vernieuwing tot een aandeel van 0% tot 1,5% van het cultuurbudget.

Daar waar veel discussie over subsidiegelden is, neemt het budget toe
Voor de verdeling van de subsidiegelden laten de steden zich adviseren, zij het dat er grote verschillen zijn in het budget waarover de adviesorganen mogen oordelen. In Amsterdam en Rotterdam gaan de permanente kunstraden over meer dan € 80 miljoen, de tijdelijke adviescommissie in Den Haag gaat over € 53 miljoen, wat in die drie steden neerkomt op de helft van het totale budget. In de andere steden betreffen de adviezen een veel kleiner deel, in absolute en relatieve zin. Daar beslissen de politici en ambtenaren direct over het grootste deel van de subsidies. Een praktisch winstpunt (vanuit het perspectief van de cultuursector) van de splitsing tussen advies en besluitvorming, is dat de discussies waarmee dit gepaard gaat tot verhoging van het budget leidt. In Amsterdam kreeg de cultuursector vanaf 2009 € 10 miljoen meer, in Rotterdam € 13,5 miljoen en in Den Haag € 5,5 miljoen meer. Hieruit maken wij op dat meer aandacht voor de subsidieverdeling loont!

Auteur: Bastiaan Vinkenburg Bastiaan Vinkenburg is Managing Consultant Kunst & Cultuur Berenschot. De presentatie en de onderzoeksresultaten zijn te downloaden via www.berenschot.nl/kunstencultuur. (b.vinkenburg@berenschot.com)
468

Reactie verzenden

Share This