Selecteer een pagina

De museale missie van Pieter-Matthijs Gijsbers

Algemeen, Beleid, Management, Organisatie

Na een periode van vijf jaar vertrekt directeur Pieter-Matthijs Gijsbers bij het Nederlands Openluchtmuseum. Hij verlaat het museum, dat met een half miljoen bezoekers per jaar tot de best bezochte van Nederland behoort, na roerige tijden. Gijsbers zag de opkomst en ondergang van het Nationaal Historisch Museum (NHM), werkte aan de implementatie van de canon in het museumbeleid en reikte buiten de poorten van het Openluchtmuseum op zoek naar nieuwe partners en nieuw draagvlak. Een gesprek over strategie, beleid en de rol van de canon als educatiemiddel.

In mei vertrek je na een aantal jaren intensieve dienst bij het Openlucht Museum. Hoe ben je hier terecht gekomen?
Tijdens mijn studie kunstgeschiedenis raakte ik steeds meer geboeid door wat je zou kunnen noemen de power of images. De beeldtaal dus, waar het me gaat om de wisselwerking tussen doel en effect van gebouw, object, schildering of ritueel. Effect in de zin van wat het doet met individuele en groepen mensen, met dorpen, steden en landen. Met emotie, sociaal gedrag en uiteindelijk identiteit. De manier kortom waarop kunst en geschiedenis worden ingezet om identiteiten te maken en te breken. Vanuit politieke, religieuze of sociale programma’s.

Zie je daar een lijn naar educatie?

Jazeker, die is vaak ook gericht op het ontrafelen van die onderliggende beeldtaal, op de analyse van de wisselwerking tussen beeld, tekst en associatie. Maar educatie draagt als vormende oefening trouwens ook weer bij aan het ontwikkelen van specifieke identiteiten. Zoals die van de onderzoekende, creatieve of kritische mens. Net als een museum. Bij uitstek immers een plek die identiteiten versterkt en verrijkt. En ontmantelt. Een geweldige combinatie. Precies dit doet het Nederlands Openluchtmuseum. Als nationaal podium of ‘vitrine van Nederland’ versterkt het met bijvoorbeeld Turkenpension, Molukse Barak of Chinees Restaurant de zichtbaarheid van (groepen) mensen. Maakt ze trots, versterkt hun identiteit. En met het tonen van meerdere en nieuwe Nederlandse identiteiten ontmantelt het museum de veronderstelling dat er zoiets zou zijn als dé Nederlandse identiteit.

Ook het Openluchtmuseum speelt zijn objecten uit, en dat binnen een groter geheel. Geen verhaal of gebouw staat dus op zichzelf maar acteert en reageert binnen het grotere museale script. Een script samengesteld uit uiteenlopende, contrasterende en elkaar aanvullende ingrediënten. Met appetizers, soepele overgangen en cliffhangers; als in een film.

We kunnen als musea van films leren. Zie het Ruhrmuseum in Essen. Nadat daar de museumcrew haar werk had gedaan, greep de scriptschrijver in. Versimpelde, bracht focus en een rode draad. En plaatste als intro en statement van het totaal een stoflong op sterk water. In de eerste vitrine. Gevoel, identiteit en mens voorop. Tevens eerbetoon aan de mijnwerkers, aan de mensen van het Ruhrgebied. Aan hún verhaal. Nuance, context en aanscherping komen daarna wel. Een inspirerend voorbeeld voor de canon in het Openluchtmuseum.

Je tijd bij Oriëntalis was vormend in deze opvatting over museumbeleid?
Ja, absoluut. Ik kwam in 2001 bij het Bijbels Openluchtmuseum terecht. In 2006 hebben we de naam veranderd in Oriëntalis, dat heeft bij veel mensen wat onrust veroorzaakt. Misschien hadden we dat anders kunnen doen, eerst het museum volledig veranderen en dan pas de naamsverandering doorvoeren. Wat me in mijn tijd bij Oriëntalis fascineerde is dat museale thematiek er echt toe doet en mensen razend kan maken. Bij Oriëntalis vonden we voor een moeilijk onderwerp een eigentijdse museale vertaling. Mensen van nu stonden daarin centraal. Hún omgang met of juist afkeer van geloof. Hún vragen, twijfels of inspiratie. Meningen en vooroordelen over en weer. Als neutraal en laagdrempelig podium bereikte het ook mensen die weinig oog (mogen) hebben voor cultuur en religie van de ander. Oriëntalis kon bezoekers in de ziel raken; die grepen dan niet naar de wapens maar keken elkaar in de ogen. Religie is meer dan met een ezel rondlopen of henna schilderen.

Wat was dan de aanleiding om bij het Nederlands Openluchtmuseum aan de slag te gaan?

De mogelijkheid het Nederlands Openluchtmuseum inhoudelijk aan te scherpen en het daarmee duidelijker in de markt te positioneren. Als een laagdrempelig, maar zelfbewust en relevant premium museummerk, als geen ander verbonden met Het Verhaal van Nederland. Dat Openluchtmuseum mag naar mijn idee zelfbewuster en prikkelender actuele thema’s presenteren en rondom de molens ruimte maken voor nieuwe Nederlanders met nieuwe verhalen. Een museum kortom waarin recreatie en educatie hand in hand gaan. Een museum met mooie en met moeilijke, gevoelige verhalen.

Wat de overstap naar Arnhem extra aantrekkelijk maakte, was de beoogde bouw van het Nationaal Historisch Museum, op de parkeerplaats van het Openluchtmuseum. Die ontwikkeling gaf vaart en urgentie aan de positioneringsvraag.

Wat was voor jou de grote uitdaging in het verder bouwen op het erfgoed van de vorige directeur, Jan Vaessen? Was je overtuiging van een museum met ook ruimte voor moeilijke verhalen onvoldoende aanwezig?
Jan Vaessen had het museum al die richting opgestuurd, met de Molukse barak in 2003 en met het beleidsplan Migratie. Maar volgende stappen waren nodig, want het verankeren van de effecten van emigratie en vooral immigratie in het Openluchtmuseum stond pas in de kinderschoenen. Voor velen was het museum nog steeds een ‘Hollandse idylle’. Enige behoedzaamheid was daarbij trouwens wel aan de orde. Het uitwerken van de migratiethematiek, met onder andere Turkenpension en Chinees restaurant, vond plaatst in de jaren van het gedoogkabinet. Ons speerpunt, nieuwe Nederlanders met nieuwe verhalen, was beladen. Ook bij het publiek. Desondanks is de verankering van veelkleurig Nederland in het Openluchtmuseum succesvol verlopen. Uit klantonderzoek bleek dat bezoekers de verbreding juist waardeerden; ‘een levend museum gaat met zijn tijd mee’.

Een mooi voorbeeld van dit proces is de aanpassing van de Molukse Barak, in 2011. Op uitdrukkelijk verzoek van de Molukse gemeenschap werd hierin in 2003 niet het verhaal van de Molukse Acties opgenomen. Erg jammer vond ik, want een onmisbaar onderdeel van deze geschiedenis. En dat vond het museumpubliek ook. Het verweet het museum politiek correct gedrag en naïviteit. Terecht. Als je een relevant museum wil zijn, moet je nooit de angel verbergen.

Met mijn team heb ik toen gezocht naar een manier waarop we, in nauwe samenwerking met de Molukse gemeenschap, de Molukse acties wél konden tonen. Inclusief angel, zoals de motivaties van de daders. Na enige huiver groeide er groot enthousiasme. Met als resultaat drie aangrijpende interviews, met onder andere Paul Saimima, een van de voormalige kapers. Die films draaien nu in de barak en wanneer je de bezoekersdoorstroom peilt zie je dat bezoekers juist bij deze films lang stil blijven staan. Alle museale theoriën over het gemiddelde opleidingsniveau, over het aandachtsniveau van bezoekers, kunnen direct naar de prullenbak wanneer je ziet dat een zuivere, integere en scherpe film bezoekers aan de grond genageld houdt.

Het verhaal geeft de barak waarde, geeft het een menselijke kant?
Ja, juist die komt nu sterk naar voren. We kijken mensen in de ogen, in de ziel. Zien hun gefrustreerde idealen en dromen. Voelen hun spijt, schaamte en vooral: hun trots! De opening van deze presentatie in 2011 zal ik nooit vergeten. Op een zondagmorgen in april 2011 toonden we de interviews over de Acties aan de Molukse gemeenschap. De zaal puilde uit; er klonken hunkerende liederen over de Republiek der Zuid-Molukken, het geliefde land aan de andere kant van de wereld. De stemming zat erin. Maar toen ik over de films begon, viel de zaal stil. De gasten waren er niet van overtuigd dat het museum hun stem en gevoel met de films recht zou doen. Toen kwam Saimima in beeld. Sprak over zijn droom en over zijn spijt. En ook over moed en over vrijheid. Dat had een enorme impact, op iedereen.

Was het vanaf het begin duidelijk dat jij je met de canon zou bezighouden?
Nee, want het tonen van de canon van Nederland was een opdracht van het Nationaal Historisch Museum. Erik Schilp en Valentijn Byvanck [respectievelijk de algemeen directeur en inhoudelijk directeur van het NHM – red.] waren daarmee bezig. Zoals ik al zei was de bouw van dat museum, naast het Openluchtmuseum, wél een trigger om in Arnhem te beginnen. Het positioneren van dit bijna honderd jaar oude museum ten opzichte van het NHM was een uitdagende klus. We zouden als klassiek openluchtmuseum een stuk publieksbeleving bieden naast dat gebouw. Dat werd al snel erg complex.

Heb je ook voor je benoeming gesprekken gehad met Erik en Valentijn?
Jawel, ik heb met hen een lange avond overleg gehad in Amsterdam, enige maanden voordat ik hier begon. Ontzettend leuk, en ik geloof dat we er allerdrie wel veel zin in hadden om het hier aan te gaan pakken. Maar goed, je wordt alledrie speelbal van allerlei krachten. Je kunt voor of tegen het NHM zijn, maar ik vond het heel erg jammer dat in november 2010 staatssecretaris Zijlstra de subsidie voor het gebouw stopzette en Erik zijn project verplaatste naar de Zuiderkerk. In juni 2011 vroeg Zijlstra mij in samenwerking met Rijksmuseum plannen te ontwikkelen voor een fysieke en digitale presentatie van de canon van Nederland, in het Openluchtmuseum. Ik vond het moedig dat OCW met deze uitnodiging vasthield aan de kern van het NHM, namelijk geschiedeniseducatie voor een breed publiek, met behulp van de canon.

Als jullie van het begin af aan meer eenheid hadden uitgestraald, was het dan misschien anders gelopen? Daar heb je een punt! Die samenwerking was inderdaad voor verbetering vatbaar, net als trouwens veel andere onderdelen van dit dossier. Misschien had toenmalig minister Ronald Plasterk moeten zeggen dat het Openluchtmuseum en NHM in 2016 zouden worden samengevoegd tot één bedrijf. Zo’n vooruitzicht had de aanloop een stuk minder gespannen gemaakt. Je kunt dan in de voorfase nog zoveel mot maken, het eindpunt is duidelijk. Dat haalt een zekere weerstand weg. Het probleem was dat het niet werd weggehaald. Vanuit Erik’s perspectief – en dat begrijp ik ook wel – was het positioneren van het NHM als een museum van nationale en internationale allure nodig om het een positie te geven ten opzichte van dit museum. Dat werd hier ervaren met de vraag: ‘Hoezo? Is dit niet goed dan?’ Het NHM en het Nederlands Openluchtmuseum zijn twee verschillende soorten instellingen, maar had er dan bijgezegd dat ze elkaar uiteindelijk moeten complementeren. Daarmee neem je de woeste concurrentiedrang weg, en dat is niet gebeurd. Er speelde natuurlijk nog veel meer. Het complexe NHM was gebaat geweest met een ook politiek ervaren manager, ter flankering van de twee jonge en dynamische directeuren.

Er bestond destijds de indruk in de sector dat Erik en Valentijn vooral overal langskwamen om ideeën en geld op te doen, maar daar weinig voor teruggaven.
Draagvlak was denk ik een probleem. Ik herinner me een bijeenkomst in het ING-gebouw te Amsterdam. Het NHM presenteerde zich daar als een instelling die mijlenver voor lag op de collega’s. Maar zo was het niet, en zo moet je het ook niet brengen in de wat gevoelige museumbranche waar het NHM helemaal niet gewenst was. Daar moet je als een diplomaat banden gaan smeden. Van dit soort ervaringen hebben we geleerd; bij de canon in het Openluchtmuseum pakken wij dat denk ik precies omgekeerd aan. Het creëren van draagvlak stond als eerste op de agenda.

Wat is de reden van je vertrek?
Om uiteenlopende redenen heeft het Openluchtmuseum gekozen voor een éénhoofdig bestuur/directie. Daarvoor valt wel iets te zeggen; meningsverschillen binnen de board over visie en koers worden zo vermeden. Mijn opdracht was de inhoudelijke doorontwikkeling en strategische positionering van het Nederlands Openluchtmuseum. Die is een heel eind op streek. Komende maanden worden de eerste canonvensters geopend, verbinden zich de eerste grote bedrijven als canonpartner aan en ontpopt het museum zich in het land, voor een breed publiek, als regisseur van geschiedenis. Komende jaren is het museum gebaat bij een directeur die de interne organisatie opnieuw inricht en laat aansluiten bij het vernieuwde museum. Met Willem Bijleveld heeft het Openluchtmuseum zo iemand in huis.

Terugkomend op de canon, het woord geeft al aan dat een beperkte keuze is, een selectie van een aantal objecten die een bepaald verhaal vertellen. Is de canon die je hier introduceert ruimer? Wanneer bijvoorbeeld een transportbedrijf graag wil delen in het verhaal, is daar dan ruimte voor?
Zo zou het moeten zijn en volgens mij hebben we het ook zo vastgelegd. De eerste oefening was: waar is die canon voor bedoeld? En wat vinden mensen ervan? Waar zitten de risico’s, wat ging er mis bij het NHM? We verkenden het veld met de intentie om het anders te doen en zoveel mogelijk partijen aan ons te binden. Naar onze mening gaat de canon over Nederland, over het land, de mensen, bedrijven en instellingen. Dat koppelen we aan het dagelijks leven. Het museum vertelt het verhaal van het dagelijks leven met een voortdurende doorkijk naar wat er op een hoger niveau gebeurt. Die doorkijkjes krijg je niet alleen met objecten, maar ook met tradities, met immaterieël erfgoed. Het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed, onder Ineke Strouken, speelt daarbij een grote rol. Dat beschrijft en documenteert tradities in Nederland, van klompendans tot Koningsdag. Neem de liederen van de Republiek der Zuid- Molukken, dat is denk ik uitzonderlijk erfgoed. Of die Creoolse liederen bijvoorbeeld die bij het Keti Koti Festival gezongen worden, die gaan over slavernij. Ik kwam laatst het interview met Wim Pijbes in het NRC tegen, van eind vorig jaar. Daarin stelt hij dat hij zo weinig objecten over slavernij heeft en er dus weinig over kan vertellen in het museum. Dan zeg ik: laat nou de spullen eens los, en kijk welke gemeenschap in Nederland bezig is met de slavernij. Dat zijn jongens en meiden in de Bijlmer die met hun tattoo’s verwijzen naar het slavernijverleden. Dat zijn Creoolse vrouwen met hun liederen en traditionele kleding; dat is levend erfgoed. De impact van die Molukse of Creoolse liederen gaat veel verder dan een vitrine. Dat is de definitie van hoe we de canon willen doen, en dat staat ook op papier.

Heb je wel eens overwogen dan om een ander woord te zoeken dan ‘canon’?
Bij onze marketingafdeling is de vraag gerezen of we het woord wel moeten hanteren. Het Nederlands Openluchtmuseum is niet het canonmuseum, het biedt het verhaal van Nederland en de tool daarbij is die canon-opstelling. Of die nu canon-opstelling gaat heten, weet ik niet, maar de hoofdopdracht is het inspireren van bezoekers en ze laten nadenken over hun geschiedenis en leefomgeving. Als dat nu nog niet genoeg gebeurt, zit daar ook voor een deel het merk-maken in. Die marketing – zo bouw en laadt je een merk – vind ik misschien nog wel het meest fascinerende aan het Openluchtmuseum. Je laadt zo’n merk met emoties.

Auteur: Redactie MMNieuws

468

Reactie verzenden

Share This