Selecteer een pagina

De uitdaging van nieuwe businessmodellen

voor het erfgoed

Algemeen
Erfgoed op de tweesprong
De toch wat lichtelijk nerveuze sfeer in de erfgoedwereld kan twee kanten opgaan. In Den Haag lijkt de stellige overtuiging te bestaan dat de overheid met een terugtrekkende beweging een misschien wat pijnlijke, maar verder wel gezonde prikkel geeft om de ondernemerszin bij erfgoedinstellingen te vergroten. Het wegvallen van overheidssubsidies dwingt de sector om alternatieve inkomstenbronnen op te sporen; een impuls voor méér vernieuwing. Het zou die kant uit kunnen gaan, maar de tegenovergestelde reactie is net zo goed denkbaar. Hoewel er nog weinig signalen voor zijn, is er een zeker risico dat erfgoedinstellingen met de bezuinigingen in het vooruitzicht juist terughoudender worden met allerlei innovatieve (digitale) projecten. In een eerste reactie op de kabinetsplannen luidden de Regionale Historische Centra (RHC) in november 2010 de noodklok. ‘Hippe archieven verstoffen door bezuinigingen,’ plaatste Binnenlands Bestuur er als titel bij. De boodschap is helder: met minder geld beperken de erfgoedinstellingen zich tot een minimalistische raison d’être, het conserveren en bewaren van collecties. Verder niets. Punt.

Innovatie redt het erfgoed. Of: red de innovatie in het erfgoed!
De Nederlandse economie noch de Nederlandse samenleving zijn erbij gebaat als dat laatste gebeurt. De opkomst van internet en digitale technologie hebben voor een ongekend potentieel aan nieuwe distributie- en gebruiksmogelijkheden gezorgd om collectiemateriaal een tweede leven te geven. Er zijn talloze gebruikers die met het collectiemateriaal nieuwe waarde kunnen creëren. Dat geldt voor de cultuursector, die in collecties een grote bron van inspiratie voor cultuurproductie kan vinden, maar ook voor bijvoorbeeld wetenschap en onderwijs. Het zou doodzonde zijn als de voorzichtig naar buiten gekeerde blik van de erfgoedinstellingen weer naar binnen gekeerd zou worden. Toch zou het wel te begrijpen zijn. Ondanks alle nieuwe mogelijkheden om collecties te ontsluiten is er naast de sterk op de overheid leunende modellen namelijk nog geen businessmodel dat zich bewezen heeft. In de afgelopen jaren is er door de erfgoedsector een onaflatende stroom van nieuwe digitale diensten en producten voortgebracht. Van digitale collecties en interactieve websites tot museumapps en augmented reality tours.Maar veel minder vaak zijn die diensten daadwerkelijk ingebed in een groter traject van businessmodelinnovatie. Of anders gezegd: de diensten en producten zijn vaak extra’s, of ‘enkel’ leuke projecten voor de erfgoedinstelling, zonder dat nagedacht wordt welke waarde er met de dienst of het product gecreëerd wordt voor het geheel van de erfgoedinstelling. Op dat vlak is winst te boeken voor de erfgoedsector. In het project BMICE-Toegepast (Business Model Innovatie Cultureel Erfgoed) werken Kennisland, DEN, Erfgoed 2.0 en TNO-ICT, samen met Amsterdam Museum, Archief Eemland, Erfgoed Delft, Nationaal Glasmuseum en Regionaal Archief Tilburg aan een bruikbaar stappenplan. Dat stappenplan moet het denken over nieuwe diensten en producten steviger inbedden in het totale businessmodel van de erfgoedinstelling. Het stappenplan komt in het vroege voorjaar online via www.bmice.nl.

Op zoek naar nieuwe rollen 
Het reikt te ver om hier in detail in te gaan op alle uitdagingen waar de erfgoedsector voor staat in de zoektocht naar nieuwe businessmodellen. Maar er is één die met de terugtrekkende overheid een bijna existentiële uitdaging is geworden, en die bij businessmodelinnovatie de komende tijd alleen maar belangrijker zal worden. Dat is het vinden van evenwicht tussen meer op de markt gerichte businessmodellen en de publieke taak die erfgoedinstellingen vervullen, waarbij het breed en vrij beschikbaar maken van collecties hoog op de agenda staat. Juist op dat vlak mag de overheid zich niet afmaken met Zijlstra’s aanname dat ‘een gezonde cultuursector zo min mogelijk afhankelijk van de overheid [is]’. Als de overheid van de erfgoedsector verwacht dat zij haar collecties voor een breed publiek toegankelijk maakt, en die collecties bovendien benut voor (in)directe exploitatie, dan moet Den Haag serieus werk maken van de bijhorende randvoorwaarden. De belangrijkste is dat erfgoedinstellingen ook daadwerkelijk kunnen beschikken over die collecties. En dat is nu vaak niet het geval.
Blijvende uitdaging: verweesde werken
Het grootste probleem wordt gevormd door zogeheten verweesde werken. Dat zijn werken waarvan niet (meer) bekend is wie de rechthebbende of maker is. Als de rechthebbende niet bekend is, kan geen toestemming voor hergebruik worden gevraagd. Het werk zit op slot. Individuele gebruikers vinden dat meestal overkomelijk, maar voor collectiehouders ligt dat anders. Als die, zoals bijvoorbeeld het Nationaal Archief, veel verweesd materiaal hebben, bemoeilijkt dat het openbaar maken van de collectie. Een uitzondering in de wetgeving lijkt hier de meest voor de hand liggende, maar zeker niet meest gemakkelijke oplossing. Op korte termijn biedt het zogenaamde ‘extended collective managementmodel’ uit de Scandinavische landen verruimde mogelijkheden om massadigitaliseringsprojecten mogelijk te maken en de toegankelijkheid van erfgoed te bevorderen. Nederland zou moeten onderzoeken hoe dit model in Nederland geïmplementeerd kan worden. Kern van het Scandinavische model is dat afspraken tussen een collectieve beheersorganisatie (CBO), die rechthebbenden vertegenwoordigt, en licentienemers bij wet uitgebreid worden, zodat deze niet alleen voor de door de CBO vertegenwoordigde rechthebbenden gelden, maar voor alle soortgelijke rechthebbenden. Deze wettelijke uitbreiding van het mandaat van CBO’s maakt het voor erfgoedinstellingen mogelijk om met CBO’s overeenkomsten te sluiten die hen in staat stellen om volledige collecties digitaal te ontsluiten zonder inbreuk op het auteursrecht van individuele rechthebbenden te maken.
Tot slot moet opgemerkt worden dat voorkomen minstens zo belangrijk is als genezen. Op het gebied van preventie kunnen erfgoedinstellingen meer het heft in eigen hand nemen. Een instrument dat kan helpen voorkomen dat nieuwe werken in de toekomst wees worden, is het gebruik van open content licenties. Dat zijn gestandaardiseerde licenties waarmee de rechthebbende het werk aan anderen vrijgeeft voor (bepaalde vormen van) hergebruik. Het bekendste open content licentiesysteem is Creative Commons, dat bijvoorbeeld door Wikipedia wordt gebruikt. Nederland loopt inmiddels internationaal voorop in het gebruik van Creative Commons-licenties. Omdat open contentlicenties gelden voor de duur van de auteursrechtelijke bescherming, wordt gegarandeerd dat de werken niet op een later moment alsnog achter slot en grendel op de plank verdwijnen. Dan zijn we weer terug bij af.

Auteur: Tekst: Martijn Arnoldus Martijn Arnoldus is als senior adviseur verbonden aan Stichting Nederland Kennisland en onder meer projectleider van Creative Commons-Nederland en van BMICE (Business Model Innovatie Cultureel Erfgoed), waarin Kennisland samen optrekt met Digitaal Erfgoed Nederland, Erfgoed 2.0 en TNO (ma@kl.nl).

468

Reactie verzenden

Share This