Selecteer een pagina

Design Denken

Algemeen
Design – ooit een A-merk, maar ondertussen- -al decennia een zwaar gedevalueerd label dat te pas, maar vaker nog te onpas de meest uit-eenlopende producten in de catalogi van Blokker tot Ikea extra betekenis moet verlenen. Van een designtuinkabouter tot een designhoogslaper, of, in een weer heel andere context, van designerdrug tot designcondoom. Design als containerbegrip. Zo’n beetje vogel-vrij, en op van alles van toepassing, want niemand weet meer wat het betekent.


En dat is meteen de kern van het probleem van de designbranche. Hoe kan je in godsnaam je diensten verkopen als je keer op keer moet uitleggen wat je eigenlijk doet? Nog moeilijker wordt het als je niet overtuigend kan aantonen welke waarde je waar toe gaat voegen, welk product je gaat leveren of tegen welke kosten je dat gaat doen. Voor de goede orde: we hebben het in dit verband behalve over design, ook over product design, industriële vormgeving, productontwerpen en industrieel design. Dat is tevens het rijtje namen van de verschillende opleidingen, faculteiten en afdelingen aan de drie TU’s, de HBO’s en de kunstopleidingen waar de beroepsbeoefenaren hun opleiding genoten.

Nederlandse opleidingen maken school
Met die opleidingen is overigens niets mis, niet in kwalitatieve zin en ook niet in kwantitatieve zin. In het rijtje van ‘s werelds meest vooraanstaande designopleidingen van het Amerikaanse zakenblad Business Week staan de opleidingen in Eindhoven (Design Academy) en Delft (faculteit Industrial design) al jaren in de top tien. De Design Academy scoort overigens in nog meer rijtjes opvallend goed (‘School of Cool’; Time Magazine) terwijl de ‘Delftse School’ (het curriculum van de faculteit Industrial design) tot in China letterlijk school maakt. Aangenomen mag worden dat de vele HBO-opleidingen en tegenwoordig ook MBO-opleidingen elders in Nederland bijdragen aan een uitstroom van goed opgeleide beroepsbeoefenaren. Industrieel ontwerpers genoeg dus, (volgens TNO zelfs 4.100, cijfers uit 2005). Jammer alleen dat de (maak-)industrie en daarmee de potentiële werkgelegenheid afneemt. Dat zorgt voor de merkwaardige paradox dat industrieland Duitsland, zelfs gemeten in absolute aantallen, minder ontwerpers telt dan handelsnatie Nederland. Waarom is de studie zo populair en waar komen al die goed opgeleide ontwerpers (het zijn er honderden elk jaar) dan terecht? Geluk bij ongeluk is kokerkijken uit, en lateraal denken in. Ontwerpers zijn breed inzetbaar als goed opgeleide professionele ‘pur sang’ laterale denkers, als ketenregisseurs en strategische design denkers. Kansen te over dus, zou je denken voor deze gezichtsbepalende subsector van de creatieve industrie.

Werkgelegenheid genoeg
Maar ook vóór de creatieve hype was er voldoende emplooi voor creatieve ambachtslieden. Zelfstandig, als free lancer, of in bureauverband creëren ze hun eigen werkgelegenheid. De rest verdwijnt in aanpalende beroepen (productmanager), in de intermediaire sector (Syntens) of komt als ontwerper terecht in de industrie of dienstverlening. Dat levert een beeld op van ongeveer honderd ontwerpbureaus waarvan een stuk of dertig met meer dan 5, maar bijna nooit meer dan 30 man personeel. Een spectaculaire uitzondering daarop is Philips Design dat zich met bijna 600 ontwerpers zelfs het grootste ontwerpbureau ter wereld mag noemen! Dat het beeld van de sector in Nederland, maar ook daarbuiten, desondanks wordt bepaald door een verzameling spraakmakende sterontwerpers, waarvan we er in Nederland inderdaad een aantal hebben rondlopen, is niet alleen daarom opmerkelijk. Design wordt vooral opgemerkt als het gaat om auteursproducten. Onvoorstelbaar knap geconstrueerde scheerapparaten, gelijmde vliegtuigen, revolutionaire mri-scanners en vernieuwende koffiezetconcepten leggen het in de publiciteit ruimschoots af tegen een gebreide stoel of een vaas gemodelleerd naar een snottebel. Het kost vervolgens veel overtuigingskracht om opdrachtgevers die niet zitten te wachten op een ‘product met een knipoog’ over de uitbestedingsdrempel heen te helpen. Vooral in het Verenigd Koninkrijk verrichten (semi-) overheidsorganen in dit opzicht zegenrijke arbeid. Het Design Council staat jaloersmakend met meer dan 50 medewerkers al ruim 50 jaar de Britse industrie én overheid met raad en daad terzijde. En dat is nog maar één orgaan dat de innovatieagenda van het bedrijfsleven mee helpt bepalen. Het Nederlandse landschap ziet er wat anders uit. De focus is hier hoofdzakelijk gericht op het culturele belang van de sector. Het Ministerie van Economische Zaken liet het na een aantal mislukte pogingen in het verleden (ioN en haar voorgangers) bij de oprichting van het Vormgevingsinstituut en Premsela volledig en op het laatste moment afweten. Pas meer recent, en nadat Balkenendes Innovatieplatform de creatieve industrie tot ‘sleutelgebied’ bombardeerde, ontstaat er voorzichtig wat beweging aan de Bezuidenhoutseweg. Ondertussen wordt het ‘designbelang’ hoofdzakelijk behartigd door de branche- en beroepsorganisaties (BNO), Syntens en Premsela. Designlink, net als haar regionale pendanten te klein voor het tafellaken en te groot voor het servet, vervult in een tussenpositie als ketenorganisatie een prikkelende rol en tracht bijvoorbeeld door middel van de Erkenningen Goed Ontwerp het kapitaalintensieve design of de ‘hard core’ productontwikkeling op te agenda te krijgen, het opdrachtgeverschap te professionaliseren en kennisontwikkeling te bevorderen. Een niet uitputtende poging van Designlink om de ‘designinfrastructuur’ in kaart te brengen leverde een overzicht op van ruim 400 ‘nodes’; organisaties, overheden, tijdschriften, portals, opleidingen et cetera. Als je er voor het gemak van uitgaat dat er achter elk van die nodes tenminste een mens schuilgaat, ontstaat het niet helemaal eerlijke, maar toch wel onthullende beeld van een sector waarin 400 fte’s aan het werk zijn voor 300 professionele ontwerpers (de eerdergenoemde bureaus).

Bijna volmaakte isolatie
Jeroen Brouwers beklaagt zich in de Volkskrant van 21 maart jl over een soortgelijke scheefgroei in de, in zijn ogen ‘zieke’ boekenmarkt: ‘Hoe kan het dat schrijvers droog brood eten (een professionele niet-bestsellerauteur verdient jaarlijks gemiddeld 5.000 euro) terwijl het uitgeven en handelen in boeken zo buitengewoon profijtelijk is?’ En hij vraagt zich verder af wat ‘al die instanties en organisaties, al die cultuurlichamen […] soms halve dorpen waar het aantallen medewerkers betreft […] hebben weten te bewerkstelligen in het boekwezen’. Als je in Brouwers’ verhaal ‘schrijver’ door ‘ontwerper’ en ‘boek’ door ‘ontwerp’ vervangt, krijg je onverwacht een aardig beeld van de vormgevingssector. Hoewel de vergelijking niet in alle opzichten opgaat, krijgt zelfs Premsela CPNB-achtige trekjes. Dit sectorinstituut heeft samen met diverse andere organen over de duim gemeten iets meer dan 8 miljoen euro per jaar te besteden. Dat is een stevig bedrag voor een sector of subsector waar veel verborgen armoede heerst. Verborgen, want net als in elke sector wordt het beeld bepaald door enkele min-of-meer succesvolle ontwerpers. Marcel Wanders, Richard Hutton, Marlies Dekkers en diverse modeontwerpers zijn soms letterlijk hun eigen ‘uitgeverij’ begonnen en zijn daarom minder afhankelijk van eveneens succesvolle designuitgeverijen zoals Droog. Dat verdienmodel is organisch gegroeid en kan nauwelijks tot de verdienste van Premsela worden gerekend die met de zegen van het Kunstenplan telkens vier jaar lang de vrije hand krijgt om een tamelijk autonoom tot stand gekomen agenda te realiseren. Nu weer tot 2013. Volgens haar meest recente beleidsplan (Designwereld) wil Premsela ‘vanuit een culturele invalshoek zorgen voor goede condities en kansen voor de groei van design en mode’. Premsela heeft daartoe een aantal programma’s bedacht waar ‘Designworld’ er een van is. ‘Het vergroten van de openheid van het culturele designklimaat (?), het geven van een impuls aan internationale oriëntatie, uitwisseling en netwerkvorming.’ Het is voor de hand liggend dat Premsela bij de uitvoering van dat programma DutchDFA tegenkomt. DutchDFA is een door de Ministeries van EZ en OCW met 13,5 miljoen euro gesubsidieerd vierjarig programma om de internationale positie van design, fashion en architectuur in vier regio’s te versterken. Maar terwijl DutchDFA zich laat aansturen door een regiegroep samengesteld uit vertegenwoordigers van de belangrijkste branche- en beroepsorganisaties en zo de binding met sector waarborgt, verricht Premsela, overigens net als haar voorganger Vormgevingsinstituut, in bijna volmaakte isolatie haar zegenrijke arbeid. Een kentering lijkt op til nu de belangrijkste beroeps- en brancheorganisaties (BNO, BNI, BNA, Modint en Designlink) wakker geschud door ‘gele kaart’ van de Commissie Scheepbouwer (zie ook MMNieuws 2009/2) de handen ineen hebben geslagen bij het ontwikkelen van een lange termijn innovatieagenda. Zij zijn het beu dat de overigens zeer goed georganiseerde sector keer op keer wordt geconfronteerd met allerlei goedbedoelde initiatieven en willen een veel grotere invloed bij de besteding van bijvoorbeeld overheidsmiddelen. Designpower, er is hoop…

Auteur: Gerbrand Bas (info@designlink.nl), betrokken bij div. initiatieven m.b.t. van design/productontwikkeling, hoofdredacteur Industrieel Ontwerpen, bedenker/organisator van de Nederlandse Designprijzen, tegenwoordig adviseur, en directeur van Designlink
Referenties: 
468

Reactie verzenden

Share This