Selecteer een pagina

Een kleine theorie over steun voor overheidssteun

Algemeen

Er was altijd wel eens gemor over de overheidssteun voor de kunsten, maar tot een 
daadwerke-lijke aanslag op die overheidssteun leidde dat tot voor kort niet. Nu is dat anders. 

De noodzaak van die steun is dikwijls gloedvol verwoord, niet zelden met verbaal geschut dat twij-felaars het gevoel gegeven moet hebben met nagenoeg lege handen een wereld van wijsheden te bevechten. Toch is de achterliggende legitimatie van overheidssteun aan de kunsten op de keper beschouwd helemaal niet zo ingewikkeld. Van de wolligheid ontdaan, wordt ook duidelijk waarom enige kanteling in de politieke krachtsverhoudingen zo snel kon leiden tot vergaande plannen om de overheidssteun aan de kunsten drastisch te verlagen.
 
Punt en komma
Zonder ronkende volzinnen bestaat de legitimatie van overheidssteun aan de kunsten uit twee typen argument:  het type ‘kunst moet.’ en het type ‘kunst moet,’. Het kleine, maar belangrijke, verschil zit in de leestekens: de punt respectievelijk de komma. Het argument van het type ‘kunst moet.’ is een politiek beginsel, een rotsvaste overtuiging, een mo-reel uit-gangs-punt zo men wil. Het is een dogma, waarover niet met rede te twisten valt. Men deelt, voelt of gelooft dat, of men deelt, voelt of gelooft dat niet. Over de aldus beleden intrinsieke waarde van de kunst is verder geen discussie mogelijk. Redeneringen over kunst als merit good en collectief goed zijn niet meer dan technische verbijzonderingen, die staan of vallen bij het geloof in het dogma ‘kunst moet met een punt’. Wie dat dogma niet deelt, zal door zulke hulpredeneringen niet alsnog tot geloof komen. Het argument van het type ‘kunst moet,’ berust niet op een dogma, maar op een redenering dat kunst ergens toe dient. In het geval van ‘kunst moet,’-argumenten gaat de zin verder, en wordt in het vervolg van de zin uitgelegd waarom kunst moet. Een dergelijke redenering benoemt een buiten de kunst gelegen doel en bevat een redenering hoe kunst dat doel naderbij brengt. Dat andere doel is de moeite waard en kunst is daar instrumenteel aan. Hoe kunst daar instrumenteel aan is, is in de regel overigens niet al te scherp beargumenteerd. Dat laatste bemoeilijkt de discussie, maar neemt niet weg dat over ‘kunst moet met een komma’-redeneringen in beginsel wel met rede te twisten is. Die twist betreft dan de vraag of kunst inderdaad de beoogde instrumentele waarde heeft om het buiten de kunst gelegen doel te bevorderen. Er bestaan diverse doel-middel redeneringen. Kunst zou dienstbaar zijn aan sociale cohesie, aan economische vitaliteit (creativiteit, vestigings-klimaat en toe-ris-me), aan leervermogen van leerlingen, aan maatschappelijke en/of persoonlijke zelfreflectie en aan gevoelens van geluk. De mate waarin kunst inderdaad die veronderstelde effecten heeft, is voor de logica van de redenering van minder belang dan de constatering dat daarover in beginsel wel met rede te twisten is.
 
Dogmatici, sceptici en cynici
Deze twee redeneringen kunnen vanuit grofweg drie grondhoudingen ontvangen en beoordeeld worden: een dogmatische, een problematiserende en een afwijzende. Uit het perspec-tief van wie vindt dat kunst overheidssteun verdient, zijn die houdingen sympathiserend, sceptisch en cynisch te noemen. Hoe welke ‘kunst moet’-redenering bij iemand valt, is afhankelijk van de grondhouding die iemand koestert. Het is derhalve instructief om na te gaan hoe redenering en grondhouding zich tot el-kaar ver-houden. De dogmaticus gelooft in de ‘kunst moet.’-redenering, of gelooft er niet in. Beide stellingnamen zijn dogmatisch. Punt. Meer is er niet over te zeggen, er valt niet met rede over te twisten. Wie gelooft in de ‘kunst moet.’-redenering heeft de ‘kunst moet,’-redenering niet meer nodig, sterker nog, staat daar niet zelden af-wijzend tegenover, omdat zoiets intrinsiek waardevols als kunst te mooi zou zijn om met een instrumentele redenering te bezoedelen.
 
De ‘kunst moet.’-redenering is aan sceptici en cynici niet besteed, zij zijn hooguit te winnen voor een ‘kunst moet,’-redenering. Sceptici zijn met feitelijke argumenten te overtuigen. Als kunst inderdaad bevorderlijk is voor belangrijke geachte zaken als sociale cohesie, economische groei, leervermogen, reflectie en/of welbevinden, wie zijn zij dan om er tegen te zijn? Probleem hierbij is dat er niet al te veel steun voor deze beweringen is, deels omdat er weinig onderzoek naar is gedaan en deels omdat onder-zoek allerminst altijd overtuigend de instrumentele waarde van kunst aantoont. Slechts voor de economi-sche en cognitieve effecten is er een begin van bewijs, al zijn de verbanden zelden sterk. De scepticus zal verder onderzoek willen afwachten en betreuren dat er nog weinig onderzoek is. Dat laatste is mede debet aan de dogmatische aanhangers van de ‘kunst moet.’-redenering, die zulk onderzoek niet nodig want de redenering overbodig vonden. Resteren degenen die niet alleen de ‘kunst moet.’-redenering afwijzen maar tevens cynisch staan tegenover de ‘kunst moet,’-redenering. Zij hebben de gut feeling dat het allemaal niet nodig is en zijn gevoeliger voor Machiavellistische dan voor inhoudelijke overwegingen. Een verhaal over de economische waarde van de kunst zal op hen meer indruk maken uit de mond van een captain of industry dan uit de mond van een cultuurpaus of een onder-zoeker.
 
Wind in de rug voor de cynici 
Bij een analyse van de huidige situatie is het politieke spectrum als volgt te duiden. Anders dan lang het geval was, zijn in de politieke machtsverhoudingen van dit moment de sympathisanten van de ‘kunst moet.’-redenering momenteel niet overal in de meerderheid. Daar-mee is een hoek-steen onder de overheidssteun aan de kunsten komen te vervallen. Waarschijnlijk zijn de sceptici op dit moment getalsmatig het sterkst. Bij hen maken ‘kunst moet,’-redeneringen in beginsel wel kans, maar zij staan met betrekkelijk lege handen als ze door cynici worden uitgedaagd om die met feiten te onderbouwen. Ook langs die lijn ontbreekt het dus aan breed gedragen steun voor over-heidssteun aan de kunsten. Derhalve hebben cynici de wind in de rug. Zonder in de machtsconstellatie de over-hand te hebben, zetten de cynici de ‘kunst moet met een punt’-aan-hangers als linkse hobby-isten in de hoek en staan de ‘kunst moet met een komma’-sceptici nog al met lege handen. In relevante politieke kringen is het aantal sympathisanten met de ‘kunst moet.’-redenering uit-ge-hold. De onderbouwing van de ‘kunst moet,’-redenering is (nog?) mager. In een tijdsgewricht dat vraagt om scherpe redeneringen teneinde schaarsere middelen veilig te stellen, wordt de vraag wie dan nog onverminderd kiest voor overheidssteun aan de kunsten niet door relevante meerderheden met een vol-mondig ‘ja’ beantwoord. 
Auteur: Tekst: Andries van den Broek Andries van den Broek werkt bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (a.van.den.broek@scp.nl).
Referenties:  
468

Reactie verzenden

Share This