Selecteer een pagina

Een nieuw businessmodel voor Het glasmuseum

Beleid

Stagnatie
In het voorjaar van 2001 leek het doek te vallen voor het Nationaal Glasmuseum Leerdam. Het museum was in 1953 op initiatief van de glasfabriek tot stand gekomen en gevestigd in de oude villa van Petrus Marinus Cochius. Cochius was de fabrieksdirecteur die aan het begin van de twintigste eeuw aan de wieg had gestaan van de eerste bloeiperiode van het Leerdamse glas. Het museum opende de deuren in de tweede bloeiperiode: de jaren vijftig. Het was de tijd van de wederopbouw, van een geloof in een maakbare, betere wereld waaraan ook de kunst een bijdrage kon leveren. Vanaf de jaren zestig braken moeilijker tijden aan voor het Leerdamse glas en dus ook voor het museum. Ook elders bleken ze die mooie schalen en vazen te kunnen maken en vaak goedkoper. De naam en faam van Leerdam heeft nog jaren voor goede omzetten gezorgd, maar ieder jaar wel wat minder. Wie in de afgelopen jaren het museum heeft bezocht kan de stagnatie onmogelijk zijn ontgaan.

In 2001 had de directie van de glasfabriek – die door meerdere fusies in buitenlandse handen was gekomen – besloten dat dat kleine museum, van die verliesgevende dochter, op eigen benen moest gaan staan. De stichting mocht de villa van Cochius tegen marktwaarde overnemen, evenals de helft van de museumcollectie – het deel dat nog eigendom van de fabriek was. Een schier onmogelijke opdracht, want bijna vijftig jaar na de oprichting beschikte het museum over niet meer dan een parttime conservator, een beheerder die één à twee dagen per week langs kwam om de boekhouding te doen en enkele gastvrouwen die beurtelings de openstelling verzorgden. De penningmeester snoeide de heg. Het museumbestuur stond met de rug tegen de muur en koos daarom voor de vlucht vooruit. Conservator Job Meihuizen werd gevraagd om samen met een extern museumadviseur (schrijver dezes) een ambitieus beleidsplan te formuleren. Met dat plan moesten fondsen geworven worden om de collectie voor het museum te behouden. In die eerste stukken werd al geconcludeerd dat een onorthodox businessmodel nodig zou zijn.

Een professionele website en een uitgeleefd museumgebouw
In 2002 verwierf de Staat, met steun van de Mondriaan Stichting en de Vereniging Rembrandt, de fabriekscollectie en bestemde deze voor het Nationaal Glasmuseum. Het belang van de collectie en de plannen van het museum hadden samen de doorslag gegeven. Onderdeel van die plannen was de verbouwing en uitbreiding van het museumpand waarvoor meteen schetsen werden gemaakt. Ook werd de Stichting Glas & Kristal ingelijfd bij het museum, een club van zo’n 400 glasliefhebbers. Daarmee werd het maatschappelijk draagvlak versterkt. Einde 2003 diende het museum een aanvraag in voor de Rijkscultuurnota. Niet omdat de kans op succes zo hoog werd ingeschat, maar om ambitie te tonen. Groot was de verrassing toen in de loop van 2004 bleek dat het ministerie de aanvraag wilde honoreren. Een bescheiden bijdrage, maar het bleek een beslissend moment voor het nieuwe glasmuseum. Het ministerie stelde als eis dat er een directeur aangesteld zou worden. Vanaf oktober 2004 ging de externe museumadviseur als directeur aan de slag, aanvankelijk voor twee dagen per week.

Maar waar te beginnen? Het museumpand was uitgeleefd en er was geen cent om het op te knappen. Gelukkig was in 2004 al begonnen met de werving van fondsen om tenminste de collectie te digitaliseren en op het net te publiceren. In het Instituut Collectie Nederland werd een partner gevonden en vanaf de zomer van 2006 werd het Glasmuseum het eerste Nederlandse museum dat de gehele collectie via het web had ontsloten. De professionele website heeft veel mensen de jaren daarna de indruk gegeven dat het Glasmuseum een groter en beter geoutilleerd museum was dan het feitelijk waar kon maken. In 2006 werd ook een convenant getekend met de Vereniging Vrienden van Modern Glas waardoor de vriendenkring groeide van 400 naar 1.400 leden. In die vriendenkring is een aanzienlijk aantal van de veertig vrijwilligers gevonden die vanaf januari 2006 voor uiteenlopende taken werden ingezet. Er lag zoveel werk dat het museum dat nooit zou kunnen realiseren met een paar betaalde medewerkers. Een belangrijk onderdeel van het businessmodel werd vrijwilligerswerk. Door vrijwilligers in te schakelen was het museum in staat om de beoogde groei te realiseren.

Een ander speerpunt was de nadruk op de samenwerking met de overige Leerdamse glasinstellingen zoals de fabriek, de galerieën en natuurlijk het Glascentrum Leerdam waar volcontinu demonstraties glasblazen werden gegeven. Van oudsher was er animositeit tussen de instellingen waarbij de nadruk lag op de verschillen in plaats van de overlappende belangen. In 2005 kwam er een gezamenlijke website. Het jaar er na kwamen daar een landelijk verspreide ‘glasstadfolder’ bij; combikaartjes met het glascentrum en vervoer met sloepen over De Linge. Weer een jaar later een inhoudelijk jaarthema en twee maal per jaar de Leerdamse glasdagen. Alle partijen hadden hier baat bij en ook de bezoekersaantallen begonnen weer te groeien.
Deze successen konden niet verhullen dat het museumpand ieder jaar slechter werd. Het moment dat het museum wegens verregaande wrakkigheid gesloten moest worden was aanstaande. Soms leek het er op dat het museum geen steek dichterbij een oplossing voor deze nijpende situatie kwam.
Maar toen had het museum geluk. Tot tweemaal toe…

Kansen
Toen er in het najaar van 2006 voor de derde keer in korte tijd organisatorische problemen ontstonden in het Leerdamse Glascentrum besloten de besturen van museum en glascentrum te streven naar een hechte samenwerking. Het begon er in 2007 mee dat de directeur van het museum tevens directeur van het glascentrum werd en het resulteerde in een fusie in januari 2008. Voor het Glascentrum, dat sindsdien als Glasblazerij Leerdam bekend staat, betekende dit een ingrijpende koerswijziging. Niet alleen het ‘behoud van het ambacht’ en het ‘verzorgen van demonstraties glasblazen’ was vanaf dat moment van belang, maar vooral het stimuleren van experimenten en artistieke vernieuwing om zo het vakgebied een nieuwe toekomst te geven. Hiermee ging een oude ambitie van het Glasmuseum, al verwoord in het beleidsplan van 2001, in vervulling. Vanaf dat moment werden tientallen bekende en minder bekende kunstenaars en (mode-)ontwerpers uitgenodigd om in vrijheid nieuw werk te komen maken. Diverse van die experimenten hebben geleid tot seriematige producten die weer in de museumwinkels en elders konden worden verkocht, samen met de ambachtelijke resultaten van de demonstraties. Het museum was een fabriek geworden; en een culturele onderneming. Het businessmodel was gekanteld!

De tweede grote kans was het buurpand van de oude villa van Cochius, die in 2007 te koop werd aangeboden. Binnen een paar maanden kon dit kapitale pand met steun van de Gemeente Leerdam en de Woningcorporatie Kleurrijk Wonen worden aangekocht. In 2008 werden de bouwplannen voorbereid waarna medio 2009 het ‘eerste gat’ kon worden geslagen door de burgemeester van Leerdam. Naar verwachting wordt het museum vlak voor de zomer van 2010 heropend. Leerdam, maar ook Nederland is dan een spectaculair museum rijker. De twee oude dijkvilla’s worden over alle vier de verdiepingen met elkaar verbonden door elkaar kruisende loopbruggen. In die loopbruggen komt het zogenaamde ‘transparante depot’. Het Nationaal Glasmuseum wordt het eerste Nederlandse museum dat de volledige collectie continu aan het publiek zal tonen. Een collectie die ontsloten wordt door middel van een geheel vernieuwde website waarmee veel associatiever door de collectie gesurft kan worden en door een iPod-applicatie die in de zomer van 2009 al is uitgetest. Het museum is een kenniscentrum.

Als je je heroriënteert op je maatschappelijke en culturele betekenis dan kunnen zich onvermoede kansen voordoen. Zo werd duidelijk dat je naar de hele keten moet kijken, als je het vak een toekomst wilt geven. Met de neergang van de glasfabrieken in de afgelopen decennia is het aantal mensen dat het ambacht beheerst sterk teruggelopen. In 2008 heeft het museum daarom samen met de Vereniging van Vrienden van Modern Glas het initiatief genomen de mogelijkheid te onderzoeken om tot een opleiding glasblazen op MBO-niveau te komen. Inmiddels is het zogenoemde beroepscompetentieprofiel goedgekeurd en werkt het museum, samen met de Vakschool Schoonhoven, aan de voorbereidingen. Als de praktijklessen in Leerdam kunnen plaatsvinden draagt ook dat weer bij aan een stabieler businessmodel van het museum.

Tot slot
Toen de fabrieksdirecteur – die met het museum onderhandelde over de verkoop van de collectie – in 2001 zei ‘over een paar jaar zullen jullie ons dankbaar zijn’, toen leek hij makkelijk praten te hebben. Maar hij heeft wel gelijk gekregen. De gevolgen zijn gigantisch gebleken. In eerste instantie heeft het museum zich gewend tot de verschillende overheden, maar altijd met als argument dat hun participatie de hefboom zou worden voor iets groters en beters. Als in 2010 het glasmuseum heropent, is de stichting voor minder dan 20% afhankelijk van structurele overheidsfinanciering. Van de andere inkomsten komt 30% uit de kaartverkoop, 35% uit de beide museumwinkels en de rest komt uit horeca, workshops en de verhuur van de faciliteiten aan kunstenaars en ontwerpers. De organisatie is inmiddels gegroeid naar 18 betaalde krachten en 140 vrijwilligers.
Het Nationaal Glasmuseum is een ondernemend museum, waar de artistieke kwaliteit het eerste en enige criterium is.

Auteur: Arnoud Odding Arnoud Odding is directeur van Stichting Glas (directie@stichtingglas.nl)

468

Reactie verzenden

Share This