Selecteer een pagina

Een scheiding der geesten

Algemeen
Vergrijzing is een gemeenschappelijk kenmerk van zeer verschillende culturele terreinen. Zowel musea, schouwburgen en theaters als bibliotheken en kunsteducatieve instellingen trekken een steeds grijzer publiek. Deels heeft dit te maken met de groei van het aantal ouderen in de samenleving. Maar voor een niet onaanzienlijk deel heeft het ook te maken met verschuivende culturele voorkeuren onder jongeren en ouderen.


Soms leidt de vergrijzing tot een grotere toeloop. Musea en monumenten mogen zich verheugen in een groeiende groep bezoekers. De gestegen belangstelling van ouderen compenseert hier ruimschoots de gedaalde interesse onder jongeren. Ouderen, en dan met name de 65-plussers, zijn ook meer gaan lezen. Maar deze groei weegt niet op tegen de sterk afgenomen leestijd onder jongeren. Vooral de groep 12-34 jarigen laat het gedrukte woord links liggen.

De uiteenlopende belangstelling voor het culturele erfgoed en voor het geschreven woord kent ook verschillende verklaringen.
De cultuurhistorische belangstelling is gegroeid omdat de monumentale binnensteden met hun bezienswaardige gebouwen en musea aansluiting hebben gevonden op de toeristisch markt De Haan 1997j. De verkleining van het leespubliek heeft heel andere achtergronden. In het SGP rapport Leesgewoon ten is de invloed aangetoond van de concurrentie van de televisie en van andere vrijetijdsactiviteiten, van de toegenomen tijdsdruk en van de leesaversie die een overaanbod van publicaties met zich meebrengt (Knulst en Kraaykamp 1996).

Hoe verschillend deze culturele terreinen ook zijn en hoezeer ontwikkelingen en oorzaken uiteenlopen, een ding is gemeenschappelijk, namelijk het reeds genoemde verschil in belangstelling tussen jong en oud. Dit geldt ook voor de belangstelling voor beeldende kunst en podiumkunst (De Haan en Knulst 2000). De vergrijzing in de diverse culturele werelden heeft wel eenzelfde achtergrond. Jonge generaties zijn cultureel anders geprogrammeerd dan oudere generaties (SCP 1998). Jongeren zijn sinds de jaren zestig opgegroeid onder een ander opvoedings- en onderwijsregime. V66r de jaren zestig werd bij middelbare scholieren en bij studenten in het hoger onderwijs bewondering voor de klassieke en gecanoniseerde cultuur opgewekt.
Sinds de jaren zestig is dit minder het geval. Na de introductie van de Mammoetwet volgde een massale toeloop naar het Voortgezet onderwijs. In het nieuwe curriculum bleek minder plaats te zijn voor klassieke cultuur. Het brede Bildungsideal kwam in het gedemocratiseerde middelbaar en hoger onderwijs onder druk te Staan. Dit ideaal had lange tijd richting gegeven aan het bijbrengen van culturele competentie onder jonge generaties. En culturele competentie is, het mag alom bekend verondersteld worden, een van de belangrijkste determinanten van de cultuurparticipatie.

Sinds ruwweg de jaren zestig zijn meerdere generaties in een ander opvoedingsklimaat opgegroeid dan hun ouders. Een mentaliteit van cultuurrelativisme en een pleidooi voor antiautoritaire opvoeding kwam in de plaats van een orintatie op de klassieke cultuur. De jeugdige generaties kregen een eigen cultuur toebedacht, en daarmee de mogelijkheid om zich van hun ouders te onderscheiden. Die gerichtheid op de populaire cultuur blijft ook op latere leeftijd van invloed. Eenmaal verworven culturele voorkeuren hebben immers de neiging te beklijven. Met het klimmen van de jaren zullen de jongeren van nu bioscopen en andere tempels met populaire cultuuruitingen blijven bezoeken. De invloed van de veranderde socialisatie zal dus niet alleen in een beperktere culturele competentie doorwerken, maar ook in een wegebbend respect voor klassieke en intellectuele cultuuruitingen en een afnemende reserve tegenover zaken die tevoren lagere cultuur heetten.

De divergerende interesses hebben tot toenemende bezoekverschillen tussen jongeren en ouderen geleid. Deze scheiding der geesten is een van de belangrijkste oorzaken van het vergrijzende publiek van culturele instellingen (SCP 1998). Maar dit is niet het hele verhaal. Naast deze culturele vergrijzing is immers ook sprake van een demografische vergrijzing. Er komen steeds meer ouderen die bovendien vitaler oud worden dan hun voorgangers. De ondernemende oudere van nu is in de vrije tijd veel actiever dan de afwachtende oudere van vroeger. De vergrijzing hoeft op korte termijn niet per se tot een pleidooi te leiden om met extra inspanningen jeugd te trekken. Voor vele cultuuraanbieders vormen ouderen een toegankelijke groeimarkt. Inspanningen om nieuw publiek te trekken zullen onder deze groep eerder lonen dan onder jongeren. 0p langere termijn zal een wervend appel richting jongeren echter onvermijdelijk zijn om het sociale draagvlak voor de traditionele cultuur in stand te houden.

Auteur: Jos de Haan, Sociaal en Cultureel Planbureau
Referenties: Jos de Haan, Het gedeelde erfgoed; een onderzoek naar veranderingen in de cultuurhistorische belangstelling sinds het einde van de jaren zeventig. Rijswijk, SCP, 1997 (Cahier 136) Jos de Haan en Wim Knulst, Het bereik van de kunsten; een onderzoek naar veranderingen in de belangstelling voor beeldende kunsten en podiumkunsten sinds de jaren zeventig. Den Haag, SCP/Elsevier, 2000 (Cahier 166) Wim Knulst en Gerbert Kraaykamp. Leesgewoonten. Een halve eeuw onderzoek naar het lezen en zijn belagers. Jet culturele draagvlak, deel 2. Rijswijk/Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau/VUGA, 1996 (Sociale en Culturele Studie 23) SCP, Sociaal en Cultureel Rapport 1998; 25 jaar sociale verandering. Rijswijk, SCP; Den Haag, Elsevier, 1998.
468

Reactie verzenden

Share This