Selecteer een pagina

Europa en de rest: mogelijkheden voor kleinere organisaties

Algemeen
Twee jaar geleden werd de SICA (Stichting Internationale Culturele Activiteiten) opgericht als onafhankelijke stichting die fungeert als informatie- en cordinatiecentrum voor internationale sectoroverschrijdende bovensectorale activiteiten en beleid. Een gesprek met Inez Boogaarts.


Wonen in Rotterdam en werken in de hoofdstad, hoe rijm je dat?
Het leven in Rotterdam is overzichtelijker. De culturele wereld is er kleiner. Amsterdam heeft een veel groter aanbod aan voorstellingen en circuits iets waar Rotterdam Culturele Hoofdstad mogelijk verandering in gaat brengen. Rotterdam biedt veel mogelijkheden, ook voor een organisatie als de SICA. We groeien hier aan de Amsterdamse Herengracht waar we inwonen bij het Amsterdams Fonds voor de Kunst uit onze jas. We zoeken daarom samen met andere organisaties naar een bedrijfsverzamelgebouw. Dat lijkt hopeloos in Amsterdam, maar in Rotterdam is dat waarschijnlijk binnen een maand geregeld.
Ons directe belang voor de stad is relatief gering, maar de SICA is een landelijke en internationaal opererende instelling en daarom zijn er veel voordelen om in Amsterdam te zitten: de uitvoerders en beleidsmakers die onze doelgroep zijn, zitten vooral hier. We dragen op bescheiden wijze ook bij aan het internationale imago van Amsterdam. Dus we blijven nog zoeken.

Welke positie neemt het SICA in het veld van intermediairs
eigenlijk in?
De SICA is twee jaar geleden voortgekomen uit de Vereniging voor Internationale Culturele Betrekkingen. De SICA wil een bindende rol vervullen tussen uitvoerende organisaties, intermediairs onderling en de fondsen, en daarnaast de verschillende overheden en de posten in het buitenland. Er zijn veel instituten in het zogenaamde middenveld die tot taak hebben om uitvoerenden met internationale plannen te ondersteunen. Ik denk bijvoorbeeld aan praktische zaken als het aanvragen van visa, douanezaken en transport, maar het kan ook gaan over het gefinancierd krijgen van projecten en projectplannen.
Iedereen is erover eens dat het zinnig is om informatie over internationale activiteiten uit te wisselen; het is alleen de vraag wie dat vervolgens gaat doen. Wij proberen die informatiestromen beter op elkaar af te stemmen en te organiseren. Dat is vaak al vrij ambitieus. Wij zorgen er in eerste instantie voor dat die informatie bekend is. Als iemand op eigen kracht bij ons komt, dan is hij vaak naar ons verwezen. Veelal is het onze taak om zo iemand terug te verwijzen naar de intermediairs of organisaties die daar voor zijn. Soms gaat dat niet, bijvoorbeeld als projecten bovensectoraal van aard zijn of een regionale of thematische invalshoek hebben.
In Nederland is alles op sectoraal niveau heel goed georganiseerd, maar tussen de sectoren, zoals tussen podiumkunsten en beeldende kunst, vindt weinig uitwisseling plaats noch op het niveau van uitvoerende organisaties noch op beleidsniveau, noch op het niveau van de fondsen of de sectorinstituten.

Welke sector presteert goed als het gaat om lobbyen en het leggen van internationale contacten?
De muzieksector is zeer bedreven in dit spel, ook al is het lastig opereren als het gaat om de verkokering van de diverse muziekdisciplines. Het Popinstituut werkt goed samen met bijvoorbeeld Conamus waar het gaat om het promoten van Nederlandse muziek in Duitsland. Ook Gaudeamus en de Muziekgroep Nederland zijn zeer bedreven. Het is een zeer actieve sector die zn achterban allerlei netwerken aanbiedt.
De erfgoedsector daarentegen heeft veel meer moeite om samen te werken. Hier heerst een enorme verzuiling. Wanneer het gaat om issues als het vergroten van je publiek of om het bereiken van jongeren renderen bovensectorale contacten. Deze sector zou op beleidsmatig terrein en bij het aangaan van internationale contacten veel kunnen hebben aan bijvoorbeeld de podiumkunsten.

Gaat dit niet in tegen de praktijk van uitvoerend kunstenaars die tegenwoordig bijna alleen maar multidisciplinair en sectoroverschrijdend bezig zijn?
Als doelgroepen zien wij kleine tot middelgrote Nederlandse organisaties die een internationale activiteit willen opzetten. De grotere organisaties vinden hun eigen weg wel. Die zijn actief in het buitenland en zijn zo ervaren dat ze onze ondersteuning niet nodig hebben. In tweede instantie krijgen we steeds vaker vragen van organisaties uit het buitenland over hoe de Nederlandse infrastructuur in elkaar steekt, wat de Raad voor Cultuur is, enzovoort. Ook zoekt men naar specifieke contacten op de werkvloer. We werken daarin vaak samen met Trans Artists, dat zich richt op werkplaatsen, studios en artists in residence.

Acht je het mogelijk dat die buitenlandse organisaties voor jullie diensten gaan betalen?
Ik zie eerder gebeuren dat Nederlandse organisaties voor onze diensten betalen. Daar waar wij voorzien in een behoefte. Onderzoek zou dit kunnen uitwijzen. Maar geld vragen voor onze dienstverlening zou kunnen betekenen dat we onze aanjaagfunctie uithollen. Ik zie liever dat we over een jaar of tien overbodig zijn, en dat een groot deel van onze taakstelling via allerlei technische hulpmiddelen zijn te realiseren. Ik vind dat organisaties als de SICA niet per se eeuwig moeten blijven bestaan. Als we het goed doen dan maken we onszelf feitelijk overbodig. Hoewel er tegelijkertijd weer steeds nieuwe werkzaamheden onze kant op komen.
Als informatiemanagers, waarbij we de informatie bewerken en ontsluiten, zouden we voor onze moeite beloond moeten worden. Het al dan niet betaald worden voor diensten is geen principile kwestie. Geld vragen voor het geheel op maat informeren van organisaties of kunstenaars ligt anders dan voor het per telefoon of email doorgeven van standaardinformatie. In de opstartfase moet je je met name voor je financiers bewijzen en is het van groter belang om de informatie-uitwisseling tussen de sectoren te bevorderen. Het kan overigens best zo zijn dat je met alle betrokkenen besluit dat dit type dienstverlening beter af is als het gesubsidieerd blijft.

Het CCP is een Brussels onderdeel van SICA.Werkt dit niet verwarrend in de naamstelling en takenpakket van jullie organisatie?
Het CCP vervult uitsluitend een functie als helpdesk, als informatiebuitenpost van Brussel. Het geeft voorlichting over specifieke subsidieprogrammas. De SICA gaat een stap verder en biedt tevens een platform voor discussie en kritisch nadenken over culturele beleidskwesties. Op basis van die uitgangspunten hebben we ook subsidie gekregen in het kader van de Cultuurnota. De SICA wordt voor driekwart gesubsidieerd door OCenW, 10% komt van de Fondsen en sectorinstituten, 10% uit Brussel en 5% incidentele of eigen inkomsten.

Waaruit bestaan jullie andere activiteiten?
Minder zichtbaar is bijvoorbeeld dat we bezig zijn met het opzetten van monitoring voor internationale culturele activiteiten. Hand- en spandiensten richten zich momenteel op het ontwikkelen van een prominente en vooral efficinte rol voor kunst en cultuur bij zogenaamde Statelijke Manifestaties. Bij evenementen als een wereldtentoonstelling of binnenkort zoiets als de VOC-manifestatie, gaat in de aanloop altijd van alles mis. Dat gebeurt met name waar de culturele sector participeert in grootschalige manifestaties waarvan het belang niet direct artistiek of cultureel bepaald is. Vaak valt dan tijdens en na afloop te constateren dat de culturele sector te laat is ingeschakeld om een rol van belang te spelen. Cultuur lijkt in de meeste gevallen minder belangrijk dan economie, landbouw of onderwijs.
De vraag is: hoe kun je het zo organiseren dat onze sector beter en eerder betrokken is bij de totstandkoming van het culturele deel van zon grootschalige manifestatie? Door tijdig te informeren, voorkom je haastwerk. Ideaal zou zijn dat op het moment dat Nederland van plan is om iets te gaan doen, alle betrokkenen bij elkaar worden gebracht en genformeerd over wat er gaat gebeuren, over de hoogte van het budget enzovoort. Je overlegt met elkaar wat het belang van deelname voor Nederland is, en voor een bepaalde specifieke culturele sector of discipline. De consequentie is dat er keuzes gemaakt moeten worden, bijvoorbeeld over waar in het culturele veld de accenten komen te liggen, of krachten gebundeld moeten worden.

Op welk moment en welk niveau worden zulke beslissingen genomen?
Wie de beslissing genomen heeft voor dit soort manifestaties blijft lang onduidelijk. Bij 400 jaar Nederland-Japan zijn ministeries betrokken geweest die op een bepaald moment toezeggingen hebben gedaan. Het is dan nog niet duidelijk welke organisatie de rol krijgt toebedeeld om zon project wereldkundig te maken. En contactpunt zou handig zijn. Hopelijk kan een stichting die ten behoeve van een Statelijke Manifestatie is opgericht wel met het idee leven dat er een start- en contactpunt is dat alles en iedereen bij elkaar brengt om efficint te opereren. Uit het rapport over de Topsportevenementen (VWS) bleken veel overeenkomsten op dit punt met de culturele sector.
Maar we komen in maart 2001 met een uitgebreid advies.

naam Inez Boogaarts
leeftijd 38
opleiding Stadsgeograaf
inkomen 70.000
laatste culturele activiteit Onafhankelijk Toneel met Bloedwraak laatste leisure activiteit Na twee maanden rust eindelijk weer een zondagmiddag op de (race)fiets; weliswaar op de indoortrainer in de huiskamer
Inez Boogaarts woont in Rotterdam en verwacht veel van Rotterdam Culturele Hoofdstad.

Auteur: Menno Heling
468

Reactie verzenden

Share This