Een vraag over de Omgevingswet die steeds vaker wordt gesteld, is of het niet een heel complexe manier is om oude wijn in nieuwe zakken te stoppen. Het antwoord is eenvoudig: ‘Wat wil je zelf?’. Een complexe operatie is de invoering van de wet zeker, maar het kan meer flexibiliteit en meer ruimte voor het maken van afwegingen bieden. Ruimte die onder de huidige wetten en regels (die vaak nog het blauwdrukdenken uit de jaren zestig van de vorige eeuw ademen) maar moeilijk te benutten is. Die flexibiliteit en afwegingsruimte gelden ook voor het omgaan met de openbare ruimte en waardevolle elementen in de fysieke leefomgeving. Vooropgesteld: de basis, goed beheer en onderhoud, moet op orde zijn. En het behoud van cultureel waardevolle gebouwen, de omgeving daarvan, waardevolle landschappen en andere elementen van waarde moet goed geborgd blijven. Maar daarboven kunnen we met veel meer creativiteit nieuwe waarde toevoegen aan de fysieke leefomgeving. Dat kunnen we, maar of het daadwerkelijk nieuwe waarde, of nieuwe wijn, wordt is afhankelijk van creatieve initiatieven en de bestuurlijke ruimte die aan die initiatieven wordt gegeven.
Vanzelfsprekend
Eerst maar even terug in de tijd en met beide benen op de grond. Als nieuwbakken GroenLinks-wethouder in de gemeente Weesp, eind jaren negentig van de vorige eeuw, werd ik naast welzijn, cultuur en mobiliteit vol trots verantwoordelijk voor de nieuwe portefeuille ‘wijkbeheer’. Na een kaalslag vóór mijn tijd was hier veel eer te behalen. Eén van de eerste reacties vergeet ik nooit: ‘Nou, wees er maar blij mee, dat aapje krijg je nooit meer van je schouder’. Inderdaad, het beheer van de openbare ruimte leek weerbarstig en weinig dankbaar werk. Ondanks een meer efficiënte en effectieve organisatie, de investeringen in de openbare ruimte en de inzet van de medewerkers, ging de aandacht niet uit naar de verbeteringen, maar vooral naar wat niet nog goed was.
In de jaren die volgden was er ook weerstand binnen de organisatie tegen integraal werken, maar nadat er een objectieve match was gemaakt tussen de kwaliteit van de openbare ruimte en de benodigde investeringen en menskracht, en dat daadwerkelijk leidde tot meer middelen, hoorde ik ook tevredenheid bij de buitendienst. ‘We kunnen eindelijk uitvoeren waar we voor staan, en soms ook nog wat extra’s doen. En we krijgen meer waardering voor ons werk van de burgers’. Het eerste was goed om te horen, het laatste nog meer. Want het gebruik van de fysieke leefomgeving is voor de meeste inwoners van een gemeente in de eerste plaats iets vanzelfsprekends. Niet omdat de fysieke leefomgeving altijd is ingericht om vanzelfsprekend te zijn. Olifantenpaadjes zijn een typisch voorbeeld van vanzelfsprekend afwijkend gebruik. Het is niet zo ontworpen, maar het wordt wel zo gebruikt. En dat is meteen de realiteit. Een bruikbare en efficiënt ingerichte openbare ruimte is voor de meeste inwoners een vanzelfsprekende waarde.
Doelmatig
Omdat die openbare ruimte zo intensief wordt gebruikt, ligt veel nadruk op goed beheer en onderhoud. Doe ik een melding in het intensief gebruikte stedelijk gebied, dan wordt daar vaak binnen 24 uur gevolg aan gegeven – een verworvenheid van deze tijd. Dat is belangrijk voor de beleving. Meestal is er niet meer geld beschikbaar dan voor een sobere, doelmatige en functionele inrichting van de openbare ruimte. Schoon, heel en veilig is de basis. Ja, en dat was ook mijn realiteit bij het vervangen van een allegaartje aan straatverlichting in het historische centrum van Weesp. Bij de keuze voor armaturen die hier beter bij pasten, was naast het ontwerp, de onderhoudskosten en het prijskaartje een belangrijk afwegingscriterium. Kortom, efficiency staat altijd voorop bij de overheidsinvesteringen en -bestedingen in de fysieke leefomgeving. Maar moeten wij ons daar dan zomaar bij neerleggen? Kunnen we niet wat meer ruimte geven aan creatieve initiatieven? Biedt de nieuwe Omgevingswet daar ruimte voor?
Dynamiek
De Omgevingswet onderkent dynamiek en wisselwerking in de fysieke leefomgeving. We hebben we het allang niet meer over ‘een goede ruimtelijke ordening’ en ‘bestemmen’, hoewel dat decennialang de belangrijkste begrippen waren. Nee, we kijken steeds meer hoe we voortdurend de kwaliteit van de fysieke leefomgeving kunnen verbeteren. Van het statische ‘ordenen’ naar het dynamische ‘ontwikkelen’. Wat gaat goed en wat kan beter? Dat past beter bij de voortdurende verandering van de beleving van de fysieke leefomgeving. Het betekent ook dat duiden van het gebruik en het aanvoelen van de beleving een steeds belangrijker plaats heeft gekregen bij het ontwerpen en het inrichten. Belangrijke kanttekening: die aandacht is niet tijdloos. Nieuwe inzichten en nieuwe inrichtingseisen heeft ertoe geleid dat een ooit goed doordachte openbare ruimte naar de huidige maatstaven niet meer is dan een enge pishoek. De uitdaging is dus: hoe houden wij de basis op orde en kunnen we flexibel inspelen op de huidige dynamiek?
Beleving
Een belangrijk aspect in de openbare ruimte is het appelleren aan de behoefte aan fysieke en sociale veiligheid. Iemand moet zich senang voelen. Gevoel van onbehagen is niet op z’n plaats. Beleving speelt daar een belangrijke rol in. Herkenbaarheid en overzichtelijkheid. Maar ook: de openbare ruimte is van ons allemaal, en dus van niemand. Verwaarlozing ligt dan op de loer. Hoe meer het als jouw eigen ruimte wordt gezien, des te sterker je geneigd bent er zorgvuldig mee om te gaan.
Dick Spel:
De openbare ruimte moet appelleren aan de behoeften aan fysieke en sociale veiligheid. Mensen moet zich senang voelen, zonder. Beleving speelt daarin een belangrijke rol.We willen gebruikers daarom aanmoedigen en manen tot zorgvuldigheid, vanzelfsprekend door goed onderhoud te laten zien, maar ook met geboden en verboden, met borden, betonblokken en boa’s. Of wat vriendelijker, met geleiding door te werken met pijlen, strepen en kleurverschillen. Maar we willen ze ook een hart onder de riem steken. Met een meer subtiele prettige inrichting, zonder obstakels of enge plekken. Een plaats waar het altijd licht is en het nooit waait. Maar ook door iets te vertellen over de brug waar je overheen loopt, het landschap dat je ziet of het gebouw waar je voor staat. De beleving van erbij horen, zonder dat te nadrukkelijk te maken, staat voorop.
Verandering van de fysieke leefomgeving
Voortdurende verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, een belangrijk uitgangspunt bij de Omgevingswet, betekent dynamiek en verandering. Verandering leidt tot weerstand. Een kruispunt dat er alweer uitligt, het kappen van een boom, een nieuw bouwblok. We willen daarom ruimte geven om de beren op de weg te benoemen en om te dromen, voordat we de eerste nieuwe stap gaan zetten. We hebben daarom participatie hoog in het vaandel staan. In de praktijk komt daar met onze hiërarchisch ingerichte overheid en nogal gesloten autoritaire bestuursstijl vaak niet zoveel van terecht. Dat maakt dat de nadruk meer komt te liggen op wat je niet wilt in plaats van op wat wel. We willen bij ons en om de hoek geen bomenkap, geen windmolens, geen nieuwe infrastructuur, geen grote lelijke gebouwen, geen aanbouw aan een monument en ook geen ander gebruik. Maar, binnen de kaders en randvoorwaarden, wat wil je dan wel? ‘Dat het blijft zoals het is’. OK, maar wat kan dan beter?
Verbetering is verandering, maar niet elke verandering wordt gezien als verbetering. Binnen kaders en randvoorwaarden proberen we daarom zo goed mogelijk de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving te geleiden. Van A naar beter, met co-creatie, door beleving en ervaring te benadrukken en door meer gebruik te maken van sociale, culturele en psychologische inzichten.
Basis op orde
Inmiddels zijn we zo ver dat we redelijk goed de basiskwaliteit voor de inrichting van de openbare ruimte kunnen bepalen. Dat past dan wel weer goed bij onze hiërarchische top down-benadering. Met die kaders en randvoorwaarden voor het behoud van wat van waarde is, een basiskwaliteit voor de openbare ruimte en het beschikbare overheidsbudget, kun je verder. Je kunt van daaruit aan de slag gaan met het meer op grassroots gebaseerde, van onderaf werken aan de optimale ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De Omgevingswet biedt die ruimte en benadrukt participatie. Daarnaast zal het right to challenge binnen elke gemeente een eigenstandige plaats krijgen bij het doorontwikkelen van de traditionele inspraak naar de meer eigentijdse participatie. Daarmee hebben we in ieder geval de basis op orde, maar ook in principe de ruimte voor initiatieven bepaald.
Ruimte benutten
Met de komst van de Omgevingswet is het niet zozeer de vraag: ‘Wat gaat de wet voor mij betekenen?’. De Omgevingswet geeft meer ruimte voor initiatief en meer afwegingsruimte. Het is dus meer de vraag: ‘Hoe neem ik mijn rol en verantwoordelijkheid?’. Daar ligt de ruimte om, vanuit de basis, kwaliteit toe te voegen aan de fysieke leefomgeving. In hoeverre die potentiële ruimte zal worden benut, ligt in de eerste plaats aan de bestuurders, hun bestuurscultuur en bestuursstijl. Dat bepaalt de ruimte aan burgerparticipatie en creatieve initiatieven die een eigen identiteit verbinden aan de fysieke leefomgeving.
De chemie tussen initiatiefnemers, de samenleving en bestuurders bepaalt hoe wij onder de Omgevingswet omgaan met cultureel waardevolle elementen, landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit en het gebruik hiervan. Dat zal niet tijdloos zijn, maar wel passend in het huidige tijdsgewricht en met de ruimte om tot een andere inzet te komen, met gebruik van creatieve ingevingen en oplossingen. Het is misschien een ideaalbeeld, maar zeker de moeite van het proberen waard.