Het Surinaams Museum kent een grillige en dramatische historie.
In 1980, kort na de staatsgreep van Dsi Bouterse en vijftien andere militairen, werd het museum gedwongen het uit de zeventiende eeuw daterende Fort Zeelandia te verlaten, waarna men onderdak vond in de wijk Zorg en Hoop. Fort Zeelandia werd in de jaren die volgden het militaire hoofdkwartier en het toneel van tal van gruwelijkheden, met als absoluut dieptepunt de brute moord op vijftien tegenstanders van het regime op 8 december 1982. Pas in 1995 werd het Fort weer overgedragen aan het museum. In het daaropvolgende jaar kwamen zon dertienduizend bezoekers een kijkje nemen. Vorig jaar was dat aantal teruggelopen tot vijfduizend.
Het Surinaams museum herbergt een omvangrijke collectie, die varieert van tastbare herinneringen uit de slaventijd tot attributen die ruim een eeuw geleden door Brits-Indische en Nederlands-Indische immigranten zijn meegenomen naar de toenmalige kolonie die hun nieuwe thuis werd. Het museum werd onlangs uitgeroepen tot de belangrijkste toeristische attractie van 1999. Die onderscheiding heeft van Putten en zijn medewerkers veel goed gedaan. Het geeft ons het duwtje in de rug om door te gaan, ook al is de situatie nog zo moeilijk. Veel mensen, waaronder Surinamers in Nederland, dragen het museum een warm hart toe. We krijgen ook regelmatig nieuwe aanwinsten, als geschenk van iemand die vindt dat het hier thuishoort, of uit een nalatenschap. Het is alleen jammer dat we geen fondsen hebben om zelf aankopen te doen. Daardoor missen we vele unieke stukken, die voor het museum, of zelfs voor Suriname, verloren gaan.
De tanende belangstelling van Surinaamse zijde baart het museum de nodige zorgen. Van overheidszijde krijgt de stichting nauwelijks steun. En de jeugd is moeilijk te bewegen een kijkje te komen nemen. Van de scholen gaat weinig uit. Maar wanneer we ze zelf benaderen, zie je dat er wel degelijk interesse is.
Het museum ontplooit wel meer initiatieven. We proberen nadrukkelijk naar buiten te treden om de belangstelling voor het museum op te wekken. We verhuren zalen en binnenkort wordt een educatief computercentrum in gebruik genomen dat is gefinancierd door de Interamerikaanse Ontwikkelingsbank.
Een opvallende trend vindt Van Putten de toenemende belangstelling van het bedrijfsleven. De twee negentiende-eeuwse officierswoningen, die wij tegenover Fort Zeelandia beheren, worden onderhouden door bedrijven. Dat is contractueel vastgelegd. Ook krijgen we steeds vaker de vraag van bedrijven of we ze willen helpen met het opzetten van een bedrijfsmuseum. Langzaam maar zeker begint het besef van het belang hiervan door te dringen. Dat vind ik een hele goede ontwikkeling.
Het Surinaams Museum is voor een groot deel afhankelijk van steun uit Nederland. Van Putten, zelf Nederlander, vindt dat meer dan normaal. Ik heb er geen moeite mee dat Nederland zon zwaar aandeel heeft bij de uitvoering van onze projecten. Het gaat immers om gemeenschappelijk cultureel erfgoed. En daar zijn in Nederland potjes voor. De subsidie van de Surinaamse overheid is minimaal. We hebben pas een paar weken geleden de bijdrage over 1998 ontvangen. Van dat miljoen Surinaamse guldens ongeveer zestienhonderd Nederlandse guldens kunnen we precies drie maanden de elektriciteit betalen.
Het museum is verder afhankelijk van inkomsten uit donaties, entreegelden en de museumwinkel. Met de inkomsten van Fort Zeelandia moeten we ook het depot in Zorg en Hoop onderhouden. En dat is ernstig aan renovatie toe.
Mede op voorspraak van toenmalig minister Hedy DAncona zou een nieuw depot achter het bestaande gebouw worden neergezet. Daarvoor was een miljoen gulden gereserveerd uit de acht miljoen gulden die door Nederland in het kader van het Raamprogramma Cultuur voor in totaal vijftig uiteenlopende projecten in Suriname was toegezegd. Volgens Van Putten ontstond er vertraging bij de uitvoering, omdat men zich met medeweten van Den Haag eerst toelegde op de ingrijpende renovatie van Fort Zeelandia en beide nabijgelegen officierswoningen.
Meer vertraging kwam er toen de architect overleed. Zijn opvolger begrootte de bouwkosten vier maal zo hoog. Pas een derde architectenbureau wist plannen op papier te zetten die binnen de begroting bleven. De in Paramaribo gestationeerde vertegenwoordiger van het ministerie van OCenW parafeerde daarop het payorder-formulier voor Den Haag en niets leek de start van de bouwwerkzaamheden meer in de weg te staan.
Helaas liet kort daarna de Haagse vertegenwoordiger in opdracht van zijn superieuren de bouw weer stilleggen. De betaling was in Den Haag nog niet gefiatteerd. Omdat de begeleiding en administratie van vrijwel het totale Raamprogramma Cultuur een janboel bleek te zijn, besloot politiek Den Haag alle projecten definitief te staken.
Van Putten en het museum kijken daardoor nu al 1,5 jaar tegen een niet afgebouwd depot aan, waarvan zelfs het dak en een deel van de muren nog ontbreken. Het oude depot verkeert nog altijd in een onthutsend slechte staat. Elektriciteitsleidingen bungelen op veel plaatsen van onder het lekkende dak naar beneden. En de aannemer heeft nog 160.000 gulden tegoed.
Het museum heeft de hoop nu gevestigd op de Tweede Kamer. De PvdA heeft Herfkens en Van der Ploeg enkele weken geleden om uitleg gevraagd. De Kamer wordt daarbij gesteund door de Nederlandse Museumvereniging en andere cultuurdeskundigen, waaronder oud-minister Hedy DAncona, die op 25 januari gezamenlijk een brandbrief naar staatssecretaris Van der Ploeg hebben gestuurd.
Volgens bronnen in politiek Den Haag ligt het in de lijn der verwachtingen dat de bewindsvrouw een onderzoek zal laten instellen naar de gemaakte procedurefout. Van Putten wacht het allemaal wat gelaten af. De aannemer heeft wel begrip, maar zal uiteindelijk toch zijn geld willen hebben.