Selecteer een pagina

HET NATIONAAL HISTORISCH MUSEUM: EEN PUBLIEK OF PRIVÉ DOMEIN?

Contradicties tussen publieksbehoeften en ambities van een museumdirecteur

Algemeen
Begin oktober vond het Museumcongres plaats, met als thema ‘Publiek domein, musea in een open samenleving’. De directeur van het Zuiderzeemuseum, Erik Schilp, stond op het programma om te vertellen over de door hem in gang gezette metamorfose van zijn museum. Net was bekend gemaakt dat hij algemeen directeur van het nieuwe Nationaal Historisch Museum zal worden. Is deze man de aangewezen persoon om dit voor onze samenleving zo belangrijke museum te leiden? Met die vraag in mijn achterhoofd ging ik naar het congres.


In 2004 voerde ik een onderzoek uit onder een drietal cruciale publieksgroepen van het Zuiderzeemuseum (gezinnen, 50-plussers en excursiegroepen). De ondervraagde vertegenwoordigers van deze uiteenlopende typen museumbezoekers bleken blij verrast door het levendige en afwisselende aanbod, de attractieve wandel- en recreatiemogelijkheden, de authentieke sfeer en de living history. Ze wilden nog wel meer levendigheid in de ‘bewoonde huisjes’ en het buitenmuseum mocht wat hen betreft nog veel meer in authentieke stijl: het moest vooral ‘niet te mooi gemaakt’ worden, opdat ‘echt beleefd kon worden hoe het vroeger was’. Het moderne museumrestaurant was velen dan ook een doorn in het oog. 1 De keuzes die de in mei 2006 aangetreden nieuwe directeur, Erik Schilp, maakte, gingen lijnrecht tegen deze publieksbehoeften in. Hij vindt dat een museum geen sfeer van romantiek of sentimentaliteit moet opwekken, omdat museumbezoekers dat zo gezellig vinden. Dat zou alleen maar voor een vals beeld van de geschiedenis zorgen. Daarom maakte hij korte metten met de door het publiek zo gewaardeerde living history. In plaats daarvan werden de huisjes beschikbaar gesteld aan kunstenaars, als woon- en werkplek. Het verzamelbeleid van het museum werd grondig aangepast: hedendaagse kunst en vormgeving kwam centraal te staan.2 Dat het oorspronkelijke publiek van het Zuiderzeemuseum daar niet op zit te wachten en dat er bovendien al meer dan voldoende musea zijn waar de liefhebbers van moderne kunst aan hun trekken kunnen komen, deed er kennelijk niet toe. Na zestig jaar traditie als cultuurhistorisch museum was het tijd voor een geheel ander profiel in plaats van ‘de sentimentele platte ansichtkaart met de pretentie van geschiedenis’, zoals te lezen staat in het jubileum-ABC waarmee de veranderingen worden gemarkeerd. In deze brochure worden talloze kunstenaars en vormgevers geïntroduceerd, maar er wordt met geen woord gerept over het oorspronkelijke onderwerp van dit museum, de historie van het Zuiderzeegebied. De verschillende veranderingen riepen de nodige weerstand op: medewerkers vertrokken of werden ontslagen, vaste bezoekers en vrijwilligers klaagden dat ze hun museum niet meer herkenden en de ondernemingsraad stapte op.3 Toch werd Schilp uitverkozen om algemeen directeur te worden van het nieuwe Nationaal Historisch Museum. En dat terwijl nog helemaal niet is bewezen dat de door hem ingezette omwenteling op de lange termijn succesvol is. Sterker: dit jaar bleek de aanvankelijk toestroom al te stagneren.4
In zijn verhaal over het Zuiderzeemuseum op het museumcongres gaf Schilp aan dat hij het toekomstige (jonge) publiek boven het traditionele publiek (senioren en gezinnen) stelt. Daarom ervaart hij de geconstateerde terugloop van de laatste type bezoekers niet als een probleem. Tevens merkte hij op dat de scheidslijn tussen cultuurhistorische musea en kunstmusea onzin vindt. Bevreemdende beginselverklaringen als je bedenkt dat een cruciale voorwaarde voor het Nationaal Historisch Museum is dat het zich op een breed publiek (waaronder gezinnen) richt en dat een belangrijk argument voor het optuigen van een geheel nieuw museum was dat het onverstandig is om de Nederlandse geschiedenis aan een kunstmuseum (het Rijksmuseum) over te laten.5

De verbindende rol van cultuurhistorische musea
De opvattingen van Schilp leverden in de wandelgangen van het congres pittige kritiek op. Op het podium werd geen directe kritiek geuit, maar Paul Scheffer zorgde wel voor een krachtig en inspirerend tegengeluid. Volgens Scheffer zijn musea verantwoordelijk voor de overdracht van gemeenschappelijke historie en cultuur. Een sterk veranderende gemeenschap als de onze heeft behoefte aan houvast. Dat wordt onder andere geboden door collectieve herinneringen. Die maken aansluiting mogelijk, ook van migranten. De eigen etnische achtergrond hoeft dan ook niet telkens als uitgangspunt te worden genomen om minderheidsgroepen te bereiken.
Die woorden deden me denken aan de Turkse vrouwen die ik vorig jaar ondervroeg naar aanleiding van hun bezoek aan de expositie Varen naar Mekka in het Maritiem Museum te Rotterdam. Deze expositie sloeg, zoals beoogd, goed aan door de aansluiting op hun geloof, maar de vrouwen spraken minstens even enthousiast over hun bezoek aan het OorlogsVerzet-Museum Rotterdam. Het meer universele thema (oorlog en onderdrukking) viel dus ook in goede aarde.6 Scheffer meent dat het onderlinge wantrouwen in Nederland onder andere het gevolg is van de verwaarlozing van de cultuurgeschiedenis. Wanneer de verschillende bevolkingsgroepen naar binnen gekeerd raken, is dat als een verdedigingsmechanisme te zien: ‘Nostalgie gaat over een gevoel van verlies dat serieus genomen moet worden.’ 7 Dit sterkte mij in mijn bedenkingen over de omslag die in het Zuiderzeemuseum heeft plaatsgevonden. Daar worden momenteel uitdagende en zinnenstrelende tentoonstellingen gemaakt, maar die horen niet thuis in een cultuurhistorisch museum. Musea mogen niet verworden tot speeltuinen van onorthodoxe, eigenzinnige directeuren, hoe interessant hun experimenten ook mogen zijn. Binnen kleine moderne kunstmusea, waar op de massa vooruit lopende gelijkgestemden elkaar kunnen vinden, is dat prima. Grote musea, met name het nieuwe museum dat onze collectieve geschiedenis gaat uitdragen, verdienen echter rentmeesters die meer oog hebben voor continuïteit. Die in staat zijn om een duurzaam beeld van de gemeenschap te bieden, in plaats van achter hypes aan te rennen. Die kunnen en willen inspelen op referentiekaders van uiteenlopende publieksgroepen en niet alleen op dat van jonge kunstliefhebbers met een grote culturele voorkennis. Die het lef hebben om af te wijken van de normen binnen hun eigen kringen. Die daarom niet altijd trendy willen zijn, maar desnoods ook kneuterig: als dat helpt om meer en breder publiek te bereiken. Die beseffen dat musea kennis kunnen bieden, waardoor mensen de wereld om zich heen beter kunnen begrijpen. Kortom: die musea niet als hun eigen private domein beschouwen, maar als een belangrijke speler in het publieke domein.

Auteur: Letty Ranshuysen www.lettyranshuysen.nl info@lettyranshuysen.nl
Referenties: 1 L. Ranshuysen en A. Elffers Gezinnen, 50-plussers en excursiegroepen over het Zuiderzeemuseum Rotterdam: Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen, 2004.
2 R. Pronk, R. Pruis en S. Whitlau Van regionaal naar mondiaal, van vroeger naar nu. Veranderende functies, identiteit en regionaliteit in het Zeeuws Museum en het Zuiderzeemuseum. Amsterdam, Universiteit van Amsterdam (scriptie i.k.v. Master Algemene Cultuurwetenschappen), 2007.
3 R. Rijghard en H. Wensink ‘Schotsenspringer die niet wegloopt voor een conflict’ In: NRC Handelsblad 13-10-2008.
4 C. Beemster ‘Mijn missie is geslaagd. Vertrekkend directeur Zuiderzeemuseum Erik Schilp wuift kritiek op zijn beleid weg’ In: Noordhollands Dagblad,
29-9-2008.
5 D. Elshout ‘Naar een Nationaal Historisch Museum. Een debat vol idealen en rivaliteit’ In: Boekman 74 (Themanummer De Kunstlobby), voorjaar 2008.
6 L. Ranshuysen. en R. Pruis Kunstinstellingen de wijken in. Evaluatie van Cultuurbuur en Musea in de wijken.
Rotterdam: Onderzoeksbureau Letty Ranshuysen, 2007.
7 P. Scheffers, ‘Erfgoed & Opendheid’ In: Erfgoed
Nederland, september 2008.
468

Reactie verzenden

Share This