Selecteer een pagina

Hoe plat is de polder?

Algemeen
Het antwoord op deze vraag is duidelijk: de polder is plat. Maar geldt dat ook voor het culturele leven in die polder? Is het culturele leven in Nederland platter dan in andere Europese landen? Het antwoord op die vragen vergt een blik op het cultureel aanbod en de culturele belangstelling in Nederland in Europees perspectief.


Er zijn redenen aan te voeren waarom het culturele leven in ons land geen hoge vlucht genomen zou hebben. Het ontbrak de Nederlanden aan een verfijnde hofcultuur die als nastrevenswaardig of verplichtend voorbeeld van beschaving kon dienen. De protestantse schaamte voor de verworven aardse rijkdom vormde een rem op de groei en bloei van een rijk cultureel leven. En het Bildungsideaal, voor zover hier ooit al diep geworteld, moest menige veer moeten laten toen de vermaaksindustrie expandeerde, de consument emancipeerde en het voetstuk onder de hoge cultuur erodeerde.
Er zijn echter ook redenen waarom het culturele leven in de lage landen wel een hoge vlucht genomen zou hebben. Zo mag de vaderlandse geschiedenis zich in enkele internationaal gerenommeerde culturele sterren verheugen zoals Rembrandt van Rijn, Vincent van Gogh en Piet Mondriaan , gaven negentiende-eeuwse burgerlijke initiatieven al de aanzet tot een cultureel voorzieningenaanbod en kent Nederland een hoog scholingsniveau, dat veel ingezetenen voor cultuuruitingen ontvankelijk maakt.
Het is dus niet op voorhand evident wat een Europese plaatsbepaling van het Nederlandse culturele leven oplevert.

Cultureel aanbod
Bij de beoordeling van het culturele voorzieningenniveau maakt het veel verschil of men dat aanbod relateert aan het inwonertal of aan de oppervlakte van een land. Naar inwonertal bevindt het Nederlandse culturele voorzieningenniveau zich achterin de middenmoot. Het aantal musea per miljoen inwoners blijft in Nederland met 47 wat achter bij het gemiddeld West-Europees niveau van 56. Bij kunstmusea is dat verschil scherper: 4 kunstmusea per miljoen Nederlanders tegen 9 per miljoen West-Europeanen. Helaas zijn voor theaters en concertgebouwen geen vergelijkbare cijfers beschikbaar.
Wanneer het aantal musea echter tegen de oppervlakte van een land wordt afgezet, ligt de museumdichtheid in Nederland met 18 musea per 1.000 km2 royaal boven het Europees gemiddelde van 6 per 1.000 km2. Ook de kunstmusea zijn zo beschouwd in Nederland oververtegenwoordigd: 1,7 kunstmuseum per 1.000 km2 in Nederland tegen 1,1 in West Europa.
Ook bij cafs, restaurants, bibliotheken en filmdoeken is het voorzieningenniveau per inwoner relatief laag, maar naar oppervlakte gerekend juist aan de hoge kant. Het kleine en dichtbevolkte Nederland bereikt met een relatief bescheiden aantal voorzieningen per hoofd van de bevolking toch een relatief hoge geografische voorzieningendichtheid.
Culturele belangstelling
Over de culturele belangstelling van Europeanen is weinig bekend. Dankzij een Europese inventarisatie van vergelijkbare cijfers over culturele belangstelling is van vier vormen van cultuurdeelname bekend welk deel van de bevolking in het jaar voorafgaande aan de peiling minstens n keer tot de deelnemers behoorde. Het bereik van theaters (27%) en klassieke concerten (16%) lag in Nederland op het West-Europees gemiddelde. Popconcerten hadden in Nederland een groter bereik (25% i.p.v. 18%), musea trokken een kleiner deel van de bevolking (31% i.p.v. 37%). Een peiling naar de culturele activiteiten van de ingezetenen van Europese landen uit 2001 wees opnieuw uit dat Nederlanders door de bank genomen een middenpositie innemen: cultureel belangstellender dan Zuid-Europeanen, maar met minder culturele belangstelling dan Noord-Europeanen.

Een Europees patroon?
Die cijfers wijzen op een geografische gradatie in de culturele belangstelling van Europeanen: de culturele interesse neemt toe naarmate men noordelijker woont. Een noord-zuid patroon komt uit meer gegevens over cultuur en vrije tijd naar voren. Dit is nader bekeken door 13 aspecten van de vrijetijdsbesteding in 14 Europese landen te analyseren (zie de figuur).
De ordening naar vrijetijdskenmerken vertoont inderdaad een sterke geografische gradatie: van links naar rechts in de figuur reist men van zuid naar noord door Europa. De vier Zuid-Europese landen Griekenland, Spanje, Itali en Portugal onderscheiden zich duidelijk en en bloc van de rest. Minder eenduidig, maar niettemin alleszins herkenbaar, vormen Noorwegen, Zweden, Denemarken, Nederland en Finland de noordelijke pool. Frankrijk, Duitsland, Ierland, Belgi en het Verenigd Koninkrijk vormen het West-Europese midden. Binnen deze middengroep onderscheidt Frankrijk zich als betrekkelijk zuidelijk.
Van links naar rechts in de figuur, oftewel van zuid naar noord in Europa, vindt men vrijetijd belangrijker, is men tevredener met de vrijetijdsbesteding, bezoekt men frequenter musea, koopt men meer cds en maakt men vaker buitenlandse reizen. In minder onderscheidende mate leest en voetbalt men meer in noordelijker streken, en kijkt men meer tv en drinkt men meer alcohol in zuidelijker streken.
De positie van Nederland is de enige verstoring van dat geografische patroon. Naar de wijze van hun vrijetijdsbesteding bekleden Nederlanders geen West-Europese middenpositie, maar ze bevinden zich veeleer aan de Scandinavische pool van het spectrum.

Deze vergelijking is gebaseerd op het hoofdstuk Vrije Tijd, Media en Cultuur uit het Sociaal en Cultureel Rapport 2000: Nederland in Europa (Den Haag: SCP, 2000, pp.499-550), aangevuld met uitkomsten van een Europese peiling uit het najaar van 2001.

Auteur: Andries van den Broek Sociaal en Cultureel Planbureau a.van.den.broek@scp.nl
468

Reactie verzenden

Share This