Selecteer een pagina

Ieder kind een instrument

met andere woorden

Algemeen
Ocker van Munster (58) ging enkele maanden terug, na zijn nogal plotse vertrek als directeur kunsten bij het ministerie van OCW, aan de slag als directeur van de SKVR in Rotterdam. MMNieuws was benieuwd hoe zijn leven er nu uitziet en vroeg hem ook naar zijn visie op het -culturele klimaat in Nederland, bezien vanuit zijn huidige en zijn vorige positie.


Wat is volgens jou een belangrijke trend in de cultuursector, en -binnen dat wat de creatieve industrie heet?
Er wordt de laatste tijd veel gepraat over de toenadering tussen de cultuursector en de industrie. We gaan er daarbij te snel van uit dat de industrie zit te wachten op de creativiteit van de gevestigde kunsten. Ik zie echter heel veel creativiteit buiten de kunstsector. Het bedrijfsleven zit niet altijd op de kunstsector te wachten, en omgekeerd ook niet. Dan zie je dat de overheid gaat proberen om die verbinding te leggen. Veel steden proberen om creatieve industrie aan te trekken. Rotterdam is daarop geen uitzondering. Ook andere steden, zoal Eindhoven, Tilburg, Enschede, Groningen en Arnhem, trekken daar hard aan. Wat er in Rotterdam gebeurt, heeft dus niets te maken met die zogenaamde mentaliteit dat hier ‘de mouwen worden opgestroopt’ – dat is prietpraat. Rotterdam heeft wel een eigen sfeer. Wij kennen een grote diversiteit in onze bevolkingssamenstelling en dat reflecteert zich in het werk bij de SKVR. We hebben een enorm activiteitenpakket gericht op jongeren en op culturele educatie binnen scholen. Amsterdam is een culturele ‘comfort zone’. In Rotterdam is alles confronterender. Kunst en cultuur zijn hier minder vanzelfsprekend en minder ‘embedded’ en dat geeft een andere dynamiek en een andere creativiteit. In Nederland heeft lange tijd het beeld bestaan dat creativiteit ontstaat in een broeikassituatie. Dat geloof ik al lang niet meer. Betekenisvolle kunst ontstaat in een confronterende situatie. Dat valt me in ieder geval op wanneer ik hier rondloop. Er zit een boel creativiteit in de jeugd die hier binnenkomt en ze bezitten ook de capaciteit om daaraan vorm te geven. We hebben hier veel open podia en die trekken volle zalen. Dat komt omdat ze elkaar allemaal hebben ge-sms’t. Ze weten elkaar op een nieuwe manier te vinden. Het is soms verbazingwekkend om te zien hoeveel kwaliteit en passie jongeren op het podium brengen. Maar je moet hard lopen om ze na zo’n performance nog beet te pakken, anders zijn ze de deur al weer uit. Aan de andere kant merk je dat ze het fijn vinden om gecoached te worden, dat ze faciliteiten krijgen en dat hen een ‘huis’ geboden wordt waar ze iets kunnen doen.

Welke middelen heb je daarvoor ter beschikking?

De SKVR krijgt 9,7 miljoen euro subsidie uit het cultuurbudget van de gemeente Rotterdam. Daarnaast halen we 4 à 5 miljoen euro binnen aan tarieven en projectsubsidies. Die komen van de gemeente, van de sector onderwijs, van scholen en via fondsen. Dat geld gaat vooral naar educatieve projecten, naar de traditionele kunstvormen, maar ook naar nieuwe media. Naast het aanbod voor scholen ontwikkelen we veel activiteiten in de wijken, gespreid door de stad. Die zijn specifiek gericht op één wijk, zoals Delftshaven of Zuid en vaak gaat het om community art-achtige projecten. Een mooi voorbeeld is de Antilliaanse Brassbandschool ‘op’ Zuid. Bij dit soort projecten gaat het niet om kunst voor, maar kunst door en voor. Cursisten nemen hun hele familie mee. Aan zo’n project zit dus een sociaal belangrijke component.

Is dat het verschil binnen de cultuureducatie van nu, vergeleken met 20 jaar geleden – de verschuiving van receptief naar participerend?
De SKVR heeft zich altijd op dat participerend principe gebaseerd. Ik geloof daar ook sterk in. Leren is steeds meer een interactief proces. Uiteraard hebben we programma’s, zoals het Cultuurtraject, waarbij alle basisschoolleerlingen twee keer per jaar in contact worden gebracht met culturele instellingen. Instellingen komen zelf ook veel meer dan vroeger met dat soort programma’s. Maar een project als ‘Ieder kind een instrument’ is veel minder receptief: daar leren kinderen twee jaar lang een instrument bespelen. Dat is een vrij intensief traject. Niet dat we ze willen opleiden tot concertmusici, maar we willen ze wel een soort competentie meegeven waardoor een beter zelfbeeld ontstaat. En je ziet wat dat doet met kinderen. Dat is echt cultuurparticipatie. Je wordt er hier wel op gewezen dat er nog steeds een harde grens bestaat tussen de gevestigde professionele kunsten en wat daaromheen zit. Dat gaat wel veranderen, want er bestaan inmiddels veel speelvelden buiten die gevestigde sector. Zo is er in Rotterdam een groot tekort aan ‘feestzalen’, voor groepen als Antillianen, Hindustanen of Marokkanen. Die kennen veel bijeenkomsten waar ook muziek gemaakt wordt en daarvoor ontbreken de faciliteiten. Ik vind dat ook cultuur, en die blijft nu te veel buiten de subsidiekaders. Daarom zal ons begrip van kwaliteit ook meer ruimte moeten bieden aan criteria als traditie en vakmanschap. Het gaat daarbij ook om een vorm van erkenning, en dat zorgt voor zelfvertrouwen en de ruimte om van andere culturen kennis te nemen. Neem dat verhaal van die Antilliaanse Brass Band. Je hebt hier het Zomercarnaval – een fantastisch feest waar in de loop der jaren een enorme scene omheen is ontstaan. Nu maken Antillianen traditioneel veel gebruik van percussie en minder van melodische instrumenten. Daar kun je op inspringen door jongere spelers blaasinstrumenten te leren bespelen, vanaf bladmuziek. Zoiets raakt aan wat er in de samenleving gebeurt. Die raakt trouwens steeds meer gecompartimenteerd, in de zin van ‘iedereen zijn eigen feestje’. Ik vraag me af of je daar moeilijk over moet doen. Is het publiek in de Doelen of de Schouwburg wit? Nou en? Het gaat daar om westerse cultuur en die spreekt westerse mensen aan. Daarnaast bestaan andere culturele uitingsvormen en dat is geen probleem, als je er maar voor zorgt dat die ruimte krijgt zodat mensen een vorm van cultureel bewustzijn ontwikkelen. We praten onszelf het probleem aan dat er te weinig allochtonen afkomen op de traditioneel westerse cultuur. Uit die kramp moet je een keer komen. Je moet de fantastische culturele traditie die we hebben opgebouwd niet laten vallen, maar alles op alles zetten om die door te geven aan de volgende generatie. En dat werkt ook: er komen hier ook jongens binnen met rastahaar en een petje op – en die spelen dan een stuk van Schubert.

Hoe belangrijk is het begrip cultureel ondernemerschap?

Ik geloof niet dat er één stroming is die zal komen bovendrijven. Er is op allerlei gebied sprake van diversificatie. We hadden hier laatst een congres over hip hop. Die muziekvorm is ontstaan vanuit een culturele noodzaak. Tegenwoordig wordt ook de hip hop commercieel uitgenut. Dat leidt dan weer tot protest in de kringen van de hip hop zelf, maar het is ook cultureel ondernemerschap. We kennen een geweldige amusementsindustrie in Nederland, waar het cultureel ondernemerschap vanaf spat. Toch kijken we daar vaak op neer. We rekenen dat niet tot ‘cultuur’ en kijken niet hoe we er gebruik van kunnen maken. Dat is raar. Dat heeft alles te maken met die grenzen tussen wat tot de gevestigde cultuur wordt gerekend en wat niet. Het valt me trouwens op dat jongeren die nu van de kunstvakopleiding komen veel makkelijker omgaan met die grenzen. Jongeren spelen net zo makkelijk in een musical als in een theatervoorstelling. We hebben in Rotterdam opleidingen die zijn gericht op showdans. De mensen die daar vanaf komen, staan bijvoorbeeld in de Efteling. Daar verdien je geld en dat is ook ondernemerschap. Veel ondernemerschap in de sector is uiteindelijk subsidiegedreven. De subsidiënt eist van ons ondernemerschap en dus zetten we dat in ons ondernemingsplan. Maar cultureel ondernemerschap houdt eerder in dat je consequent en bewust naar andere publieksgroepen op zoek gaat, zonder dat je weet of je daarmee gaat scoren. Dat betekent dat je risico’s neemt. Maar dat bevordert ons subsidiestelsel niet, omdat je dan je targets niet haalt.

Voel je je bij SKVR meer ondernemer of ambtenaar?
Het is hier zeker niet ambtelijk – het is echt ondernemen. De SKVR is een particuliere stichting. Ik krijg binnen het beschikbare budget genoeg ruimte om te ondernemen. En we nemen met onze activiteiten ook risico’s. Je start dingen op, maar je weet niet waar het eindigt en of het gefinancierd kan worden. Als dingen echt vaste voet krijgen, ‘exporteren’ we die ook. Zo is het HipHopHuis ‘opgegroeid’ binnen de SKVR, maar nu verzelfstandigd. Daarvoor dienden we dus als incubator of als ontwikkelfabriek.

Er was enige verbazing over je snelle vertrek bij OCW. Begrijp je dat?

Natuurlijk. Maar als je een kans ziet en krijgt, zoals hier, dan moet je die nemen. Ik ben altijd Rotterdammer gebleven en werk – na al die jaren, waarin ik in diverse functies buiten de stad werkzaam was – graag in de stad waar ik ook woon. En hier sta ik midden in de samenleving. Dat vind ik belangrijk, ook omdat ik bang ben dat de culturele traditie die we hebben opgebouwd uit de samenleving verdwijnt en ik daar iets aan wil doen. Nu is cultuur iets vrijblijvends in de curricula van de scholen. Maar als je als samenleving niet meer bereid bent om de cultuur door te geven, dan houdt die samenleving op! Dat is mijn drive en daarom zit ik hier. Ook al was het werk bij OCW interessant, met het Cultuurplan en de Basisinfrastructuur en de commissie Cultuurprofijt; het is toch meer abstract en systeemachtig. Het is overigens goed om te zien dat de sector de problematiek die werd aangesneden door de commissie Cultuurprofijt goed heeft opgepakt.

Heb je tips voor het overleven van de recessie?

Zo’n recessie gaat vaak ten koste van innovatie, omdat je wordt gedwongen je terug te trekken op je core business. Ik zie dus vooral iets in het stimuleren van innovatie – maar dan echte innovatie. Zo zouden er innovatielaboratoria kunnen worden opgezet naar het voorbeeld van De Waag en V2. Daar, in de nieuwe media, missen de traditionele kunsten de aansluiting. Ik zou als overheid investeren in educatie en nieuwe media. Kies je speerpunten en durf nu eens daarin te investeren, in plaats van in een nieuwe subsidieregeling! Verder zou ik inzetten op community art. Stap van je voetstuk en ontdek wat er op de opleidingen en op straat gebeurt en wordt uitgevonden. Jongeren ‘samplen’ gemakkelijk en maken de stap naar het zelf genereren van content. Daar heeft de sector nog geen antwoord op…

Auteur: Menno Heling is hoofdredacteur van MMNieuws en directeur van EM-Cultuur. Pieter de Nijs is eindredacteur van MMNieuws
Referenties: 
468

Reactie verzenden

Share This