Selecteer een pagina

Investeren in cultuur; Creatief industrieel beleid in Vlaanderen in stroomversnelling

Beleid

Op 31 maart 2006 werd het creatief industrieel beleid in Vlaanderen werkelijkheid. Dit nieuwe beleidsdomein kreeg vorm rond n belangrijk werkinstrument: CultuurInvest, een investeringsfonds gericht tot ondernemingen in creatieve sectoren die voorheen uitsluitend op de markt waren aangewezen. Met dit samenwerkingsinitiatief van de Vlaamse ministers voor Cultuur (Bert Anciaux), Economie (Fientje Moerman) en Financin (Dirk Van Mechelen) wil de Vlaamse overheid bruggen bouwen tussen cultuur en economie.

Enkele jaren geleden zou het nog ondenkbaar zijn geweest dat de cultuuroverheid investeert in bedrijven, laat staan dat de cultuuroverheid een creatief industrieel beleid zou voeren met financile instrumenten en daarvoor de hand zou reiken aan de economische overheid. Het begrip creatieve industrie was weliswaar al voor de eeuwwisseling gelanceerd in culturele kringen, maar er kleefde een negatieve bijklank aan. Terwijl de erkenning van creatieve industrien als volwaardige partners een proces van lange adem was, werd vrij snel werk gemaakt van hun ondersteuning na de benoeming van een nieuwe Vlaamse cultuurminister in de zomer van 2004.

Mentale ommekeer
Het neoliberale klimaat waarin het Vlaamse cultuurbeleid tijdens de jaren negentig vorm kreeg, stimuleerde de opkomst van lokale creatieve industrien. De bekendste voorbeelden zijn Music Hall, een Vlaamse minivariant van het Nederlandse musicalimperium van Joop van den Ende, en Studio 100, producent van kinderentertainment zoals K3. Naast deze nieuwe marktspelers waren er ook van oudsher priv-bedrijven, vaak nmanszaken, in de sector van mode en design, nieuwe media en technologie, audiovisuele media en film, beeldende kunsten, boeken en muziek. Dit priv-terrein lag vrijwel braak voor overheidsondersteuning, in welke vorm ook.
Aanvankelijk reageerde de cultuuroverheid onverschillig op de aanwezigheid en de komst van de lokale creatieve industrien. Ze voldeden niet aan de kwaliteitsnormen. Die onverschilligheid sloeg om in bezorgdheid. Sommige nieuwelingen, vooral die in de opera- en musicalsector, stonden in de rij staan voor een toelage van de cultuuroverheid omdat ze niet zo leefbaar bleken binnen de internationale economische marktstructuur. Er kwam extra druk op het kunstendecreet, waarmee de Vlaamse cultuuroverheid professionele organisaties en kunstenaars subsidieert. Het kunstendecreet is qua structuur (erkenningsvoorwaarden) en budget echter niet voorzien op de creatieve industrien.
Alternatieven drongen zich op. De cultuuroverheid richtte ogenblikkelijk een visiegroep op samengesteld uit culturele experts en academici. De adviezen mondden uit in de Beleidsnota Cultuur 2004-2009, de beleidsvisie van de minister voor zijn ambtsperiode van vijf jaar. In deze nota koos cultuurminister Bert Anciaux voor een cultuurbeleid bestaande uit een investeringsbeleid (het creatief industrieel beleid) en een subsidiebeleid (het kunstenbeleid). Beide vertrekken vanuit hetzelfde cultuurpolitieke doel: diversiteit en cultuurdemocratisering. Dit vertaalt zich in een Vlaamse culturele investeringsmaatschappij, complementair met de projectmatige en structurele subsidies uit het kunstendecreet. Anno 2005 zijn de concrete plannen er, de budgetten nog niet.

Economische drijfveren
Het debat over steun aan creatieve industrien en het initiatief voor een creatief industrieel beleid en instrumentarium werd gelanceerd vanuit de cultuuroverheid, maar komt pas echt op kruissnelheid als ook de Vlaamse economische overheid zich ervoor interesseert. Ook al richt voormalig Vlaams minister van Economie Patricia Ceysens, benvloed door de Amerikaanse econoom Richard Florida, Flanders District of Creativity op om de Vlaamse economie met creativiteit competitiever te maken, toch krijgt het creatief industrieel beleid in Vlaanderen pas echt gestalte onder haar opvolgster Fientje Moerman. Haar Beleidsnota Economie 2004-2009 is een operationalisering van de Europese Lissabonstrategie voor Vlaanderen. Deze strategie is een tienjarenplan dat van de Europese Unie tegen 2010 de meeste competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld wil maken. Een middel om dit doel te bereiken is het ontwikkelen en stimuleren van creatieve industrien. Ook in Vlaanderen wordt veel belang gehecht aan de toegevoegde waarde van het creatief industrieel beleid voor tewerkstelling en regionale ontwikkeling. De Vlaamse economische overheid maakt voor de periode 2005-2009 extra budgetten vrij (zon 75 miljoen euro) voor bestaande instrumenten als de Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV). Die gebruikt verschillende financieringsmechanismen om het industrieel overheidsbeleid in Vlaanderen te stimuleren. Het ondersteunt bedrijven in hun groeifase, maar richt zich niet exclusief tot de creatieve industrien. De budgetten zijn er in 2005, maar er bestaan nog geen op maat gesneden instrumenten.

Kruisbestuiving
Cultuur en economie eisen op hetzelfde moment het initiatief op voor het creatief industrieel beleid in Vlaanderen. Ze beseffen snel dat samenwerking noodzakelijk is voor het welslagen van hun project. Het eerste gezamenlijk initiatief dat meteen ook de kern vormt van het creatief industrieel beleid in Vlaanderen is CultuurInvest. Dit investeringsfonds is een nieuwe cel binnen de Participatiemaatschappij Vlaanderen. Overheid (50% vanuit de PMV die onder de bevoegdheid valt van de minister van Financin) en priv-sector (50% vanuit de bank- en verzekeringssector) zorgen samen voor een startkapitaal van 20 miljoen euro. Dit bedrag zal belegd worden in de creatieve industrien via projectfinanciering, groeikapitaal en achtergestelde leningen. Bedoeling is dat bij winst het rendement opnieuw wordt genvesteerd en aldus een rollend fonds ontstaat met een multiplicator-effect. Maar zover zijn we nog niet. Momenteel worden de nodige werken achter de schermen uitgevoerd opdat CultuurInvest voor Kerstmis 2006 van start kan gaan met de eerste investeringen.
Duidelijk is wel, dat de musicalsector voorrang zal krijgen, gevolgd door de film- en boekensector. De musicalhuizen, die achter steun grepen binnen het kunstendecreet, werden doorverwezen naar het creatief industrieel beleid en staan op het prioriteitenlijstje van CultuurInvest. Men kan zich daarbij afvragen hoe de Vlaamse cultuuroverheid kunstprojecten en creatief industrile projecten in eenzelfde sector met dezelfde cultuurpolitieke doelstellingen tegenover elkaar afweegt. Deze evenwichtsoefening vindt plaats tegen de finaliteit en de criteria van beide beleidsterreinen. Kort samengevat, het kunstenbeleid staat in voor de R&D op productieniveau en het creatief industrieel beleid laat innovatie doorgroeien en bevordert de competitiviteit ervan. Het creatief industrieel beleid neemt naast micro- en macro-economische criteria ook artistieke criteria in overweging. Deze laatste criteria vormen echter niet het uitgangspunt zoals dat wel het geval is bij het kunstenbeleid. In het Vlaams creatief industrieel beleid voeren de economische accenten de boventoon. Dit is ook zo in Canada en Groot-Brittanni, landen met een sterk ontwikkeld creatief industrieel beleid. Ze leren ons dat een creatief industrieel beleid de meeste slaagkansen heeft als het economisch genspireerd is, zonder daarbij afbreuk te doen aan doelen als culturele diversiteit en cultuurdemocratisering.

Schoonheidsfoutjes
De Vlaamse overheid moet nog rekening houden met andere scherpe kantjes bij de uitbouw van het creatief industrieel beleid. Zo staat de eensgezindheid over de zin en de noodzaak van zon beleid nog niet garant voor conceptuele helderheid. Op dit ogenblik worden verschillende begrippen door elkaar gebruikt die al dan niet verwijzen naar dezelfde activiteiten. Deze conceptuele onduidelijkheid maakt het prille creatief industrieel beleid vatbaar voor veel interpretaties en dus fragiel.
Ook een strategisch kader ontbreekt. Dit is een noodzakelijke voorwaarde voor een coherent en duurzaam beleid dat initiatieven zoals CultuurInvest stuurt en niet omgekeerd. Bovendien wordt een breed scala van alternatieve en minder kapitaalintensieve ondersteuningsvormen buiten beschouwing gelaten.
Als het creatief industrieel beleid in Vlaanderen de competiviteit wil bevorderen, moet het rekening houden met twee zaken. Ten eerste, regularisatie van grootschaligheid. Regulering van mondiaal vertakte creatief industrile conglomeraten is vooral voorwerp van wetgeving en onderhandelingen binnen de Europese Unie en de Wereldhandelsorganisatie. De Vlaamse overheid kan bedreigingen voor de lokale creatieve industrien aankaarten bij de bevoegde organen (de Belgische Raad voor de Mededinging, de Europese Commissie). Daarnaast is haar aanwezigheid vereist op internationale fora zoals de UNESCO om het Vlaamse cultuuraanbod te verdedigen op internationaal niveau.
Ten tweede moet kleinschaligheid gestimuleerd worden. Dit kan door zich prioritair te richten tot kleine- en middelgrote ondernemingen in de creatieve sector. Het merendeel van de lokale creatieve industrien in Vlaanderen zijn KMOs. Ze zijn de voorbode van culturele diversiteit en innovatie en spelen een niet te onderschatten rol in de economische ontwikkeling. Bovendien kunnen ze op Europees niveau rekenen op een gunstig klimaat waarbij staatssteun wordt getolereerd. Ook de stedelijke overheden moeten bij het beleid worden betrokken. Grote steden in Vlaanderen, zoals Antwerpen en Gent, gingen reeds vanaf de jaren negentig publiekprivate samenwerkingsverbanden aan met de lokale creatieve industrien. Ze stonden in functie van ruimtelijke ordening, stedenbouw (leegstand en verkrotting verhinderen, een eigentijdse bestemming geven aan een beschermd monument) en culturele exploitatie (het aanvullen van de missing links in het stedelijk cultuurbeleid). Na de eeuwwisseling volgden ook andere Vlaamse steden, zoals Hasselt en Oostende. Uit een studie van het Flanders DC Kenniscentrum blijkt dat het niet zozeer het Vlaamse Gewest maar vooral de dertien Vlaamse centrumsteden aantrekkings-en groeipolen zijn van creatieve clusters.
Hoewel het creatief industrieel beleid en CultuurInvest op Vlaams niveau lovenswaardig zijn, ontstaan creatieve clusters in Vlaanderen van onderuit. Ze hebben hun eigen taalgebruik dat soms niets met de overheid te maken heeft. Het is nu aan de Vlaamse cultuur- en economische overheid om haar beleid en bijhorend instrument te vertalen in een buttom up aanpak, waarbij samenwerking en overleg met creatieve microbedrijven centraal staan. Enkel vanuit deze filosofie zal het creatief industrieel beleid van de Vlaamse overheid het gewenste resultaat opleveren.

Auteur: Ellen Huijgh ellen.huijgh@gmail.com

468

Reactie verzenden

Share This