Selecteer een pagina

Kennis in het centrum

Algemeen

Kenniscentra zijn hip. Kennis is het meeste begeerde kapitaal in een informatiesamenleving. Wie systematisch kennis kan inwisselen, beheren en verspreiden behoort tot de bankiers van de postmoderniteit. Geen wonder dat de markt van kenniscentra enorm is gegroeid.

In de jaren negentig schoten de kenniscentra als paddestoelen uit de grond. Iedere maatschappelijke sector heeft kennis nodig en zonder instituut dat de informatiebehoefte kan bevredigen, leek het slecht zaken doen. In de cultuursector is de Boekmanstichting (www.boekman.nl) al jaren een spin in het web, want een centrale positie in een netwerk is een vereiste voor een kenniscentrum. De architectuur ziet haar kennis beheerd in het Nederlands Architectuur Instituut (www.nai.nl). Ooit ontstond het idee dat alle voorwerpen in de Nederlandse musea een grote collectie vormen, de Collectie Nederland, die gecordineerd moest worden in een instituut (www.icn.nl ). Er kwam een centrum voor Industrieel en Mobiel Erfgoed (www.cime.nl) en los daarvan nog losse centra zoals het Kenniscentrum Bataviawerf (www.bataviawerf.nl). Het Nederlands Instituut voor Kunsteducatie, begonnen als Landelijk onderzoeksinstituut voor kunstzinnige vorming (LOKV), toonde zich hiermee al eerder gevoelig voor terminologische modes, en gaat nu door het leven als cultuurnetwerk Nederland (www.cultuurnetwerk.nl). Deze onvolledige opsomming geeft een beetje een beeld van de structuur van de kennishandel in de culturele wereld.

Ook in andere maatschappelijke sectoren, zoals bouw, gezondheid, justitie, onderwijs, welzijn en ruimtelijke ordening verschenen kenniscentra. Aan het begin van het nieuwe millennium waren er zoveel kenniscentra, die dan wel niet altijd die naam droegen, dat velen het overzicht kwijt waren. Er werd zelfs gevreesd voor wildgroei. Daarom deed Evert Ketting onderzoek naar de kenmerken en groei van het aantal kenniscentra in Nederland. Hij identificeerde er maar liefst 115, waarvan de meeste nog maar kort bestonden. Vooral na 1998 groeide het aantal kenniscentra snel. Die groei bleek vooral optisch te zijn, omdat veel bestaande instellingen zich als kenniscentrum gingen manifesteren. Soms ging het dan om een naamswijziging, want wie wil zich nog tooien met stoffige namen als documentatiecentrum of onderzoeksinstituut. Nee, het moet swingen. En die suggestie wordt tegenwoordig nog het meest gewekt als je iets met kennis heet. Kenniscentra zijn hip, maar kennisbank of kennisnetwerk mag natuurlijk ook. De hernoeming van onderzoeksinstituten in kenniscentra bracht met zich mee dat onderzoek ook tot het takenpakket van veel kenniscentra behoort. In andere gevallen ging het om nieuwe, vaak kleine centra.

Niet alle instituten gingen mee in de hype van naamsverandering, maar vervullen wel vergelijkbare taken. Deze terminologische onduidelijkheid maakte het voor onderzoeker Ketting onmogelijk om tot een duidelijke afbakening te komen. Eerder dan op naam, selecteerde hij de onderzochte instituten op functies. Waar het om gaat is het verzamelen en ordenen van kennis, het beschikbaar stellen en actief verspreiden ervan en het als makelaar bemiddelen tussen vragers en aanbieders van kennis. En hoe veelzijdig de taakopvatting van kennis centra ook is, zonder eigen website lukt het niet. Een speler op de kennismarkt telt niet mee zonder digitaal visitekaartje.

Met hun centrale positie in netwerken willen en moeten de centra bruggen slaan tussen aanbieders van wetenschappelijke kennis en vragers die zoeken naar genformeerde oplossingen voor praktische problemen. Die vragers komen vrijwel allemaal uit dezelfde hoek, namelijk die van de overheid. En als de overheid tevreden is, dan zijn de centra dat ook. De overheid wil de informatie van de kenniscentra vooral inzetten voor het bijsturen van maatschappelijke ontwikkelingen. Daarvoor ziet zij liever een rijkdom aan meer gespecialiseerde kenniscentra, dan een beperkter aantal generieke centra. Ondanks de terminologische chaos concludeert Ketting dan ook dat vrees voor wildgroei ongegrond is, dat groei van het aantal centra kritisch gevolgd moet worden, maar dat deze de kans moeten krijgen om haar eigen optimum te vinden. En als dat inderdaad lukt, dan hoeven we niet met T.S. Eliot te verzuchten: Where is the wisdom we lost in knowledge, where is the knowledge we lost in information?

Auteur: Jos de Haan – j.de.haan@scp.nl
Referenties: Literatuur: E. Ketting. (2002) Kenniscentra in Nederland; een inventariserend onderzoek naar kenmerken en groei van het aantal kenniscentra, werkdocument 88, Den Haag: SCP
468

Reactie verzenden

Share This