Selecteer een pagina

Kunst & zaken

In gesprek met Jan Post

Algemeen
In het kader van het thema van dit nummer sprak MMNieuws met Jan Post op een passende locatie, het café van het Amsterdamse Concertgebouw, dichtbij zijn Amsterdamse pied-à-terre.
Jan Post (65) heeft een jarenlange carrière achter de rug in het internationale bedrijfsleven, maar zijn belangstelling voor kunst en cultuur heeft hij nooit onder stoelen of banken gestoken. Hij bewondert de creativiteit en het doorzettingsvermogen van met name jonge, hardwerkende kunstenaars, en ziet in hen tegelijk een inspiratiebron bij uitstek voor de Nederlandse economie. ‘Ik heb een grote affectie voor de wereld van de kunsten en raak ontroerd door al die hardwerkende kunstenaars, die kiezen voor hun passie en talent. Ze zullen daar nooit rijk mee wordem. Voor dat soort mensen heb ik een zwak; daarom zit ik in hun in besturen en daarom neem ik ze mee het bedrijfsleven in.’


Film is een oude liefde van Jan Post, maar zijn interesse heeft zich in de loop der jaren sterk verbreed. ‘Dans was lang niet mijn ding, maar de laatste productie van Nanine Linning was een geweldige ervaring. Ik ben een groot bewonderaar van Nanine. Zij staat voor mij model voor de nieuwe generatie van 20-ers en 30-ers, die creativiteit en bevlogenheid combineren met structuur en discipline. Nanine is aan de ene kant een autonoom, eigenwijs en creatief kunstenaar, die zich laat subsidiëren, maar aan de andere kant doet ze zonder enige gêne ook commercieel werk. Ik zie in haar een voorloopster van de generatie van kunstenaars die autonoom kunst maken, maar ook connecties ontwikkelen met de zakenwereld.’

We hebben elkaar leren kennen toen ik voorzitter van het VNT was. VNT had een dochteronderneming, Zip (Zaken in Podiumkunsten). Dat was een stichting van jonge kunstenaars, zonder geld, die wilden leren hoe ze moesten boekhouden en omgaan met personeelszaken. Zip vroeg me vanwege mijn ervaring in de zakenwereld én bij het Rode Kruis of ik kon helpen hun meer zakelijkheid bij te brengen. Ik wilde hen leren niet alleen naar het podium te kijken, maar ook naar de zaal. Nanine was inleidster op een van de workshopavonden die ik organiseerde. Ik ging daarop voor het eerst naar haar voorstellingen. Haar vriend Marcel Wanders deelde daar flyers uit. Dat was een dubbele klik – ik dacht: dat is pas een vriend, die staat daar zomaar flyers uit te delen voor een voorstelling van zijn vriendin. Ik heb toen onder andere met hen de Club van 12 opgericht. Een tijd later vroeg ze me om voorzitter van haar bestuur te worden. Nanine is een gedreven iemand, met onder meer een goed oog voor vernieuwing. Haar voorstelling Synthetic Twins is een moderne ballet-opera met prachtige muziek, maar ook met allerlei technische vondsten. Dat vind ik een goed voorbeeld waar het gaat over innovatie. Er moet veel meer geïnnoveerd worden in de podiumkunsten. Juist met nieuwe media en met projecties is er geweldig veel meer mogelijk. Maar Nanine is ook een goed zakenvrouw, die zelf haar subsidieaanvragen schrijft en niet bang is om ’s avonds nog commercieel werk te doen.

Er bestond wat dat betreft een onderscheid tussen gesubsidieerde kunst en werk waarmee kunstenaars zorgen voor eigen inkomsten. Is dat aan het verdwijnen?
Ik heb bij de VNT kunstenaars meegemaakt die faliekant tegen financiële ondersteuning vanuit het bedrijfsleven waren. Dat was gewoon vies – bij kapitalisten bleef je ver weg. De fout bij veel gezelschappen was dat ze hun focus veel te veel op de staatssecretaris en de artistiek leider hadden gericht. Er is in de podiumkunstenwereld nooit voldoende tijd gegeven aan contacten met het bedrijfsleven, aan sponsoring of aan onderzoek naar de mogelijkheid om rijkeren meer te laten betalen – prijsdifferentiatie. Maar niet alles hoeft uit de gemeenschapsgelden betaald te worden. Andersom kan het bedrijfsleven nog veel ontdekken in de wereld van de kunsten. De bovenlaag zit wel in de besturen van kunstinstellingen, maar de laag daaronder, van ambtenaren of van mensen die hun hersens moeten gebruiken, zou zich ’s avonds veel meer moeten kunnen laven aan kunst en cultuur. Het bedrijfsleven zou meer verantwoordelijkheid moeten tonen voor het overeind houden van kunst en cultuur. Ze zouden hun medewerkers meer goede kunst moeten laten zien. Je zou eigenlijk moeten onderzoeken of de wat beter opgeleiden in bedrijven, die vol aan de bak moeten, wel naar kunst en cultuur willen, zodat ze daardoor geïnspireerd. Als onderzoek zou uitwijzen dat ze meer geïnspireerd werk leveren door dat contact dan zouden bedrijven daar hun voordeel mee moeten doen. Het zou moeten zorgen dat die kunst en cultuur worden doorontwikkeld. Investeer daarin!

Hoe doorbreek je dat mechanisme dat de top van het bedrijfsleven – het old boys netwerk – zich concentreert op een aantal besturen van topinstituten, zoals het Concertgebouw, het Concertgebouworkest of het Rijksmuseum? 80% van de culturele instellingen krijgt het niet voor elkaar op die top zitting te laten nemen in hun besturen, omdat ze niet de guts hebben als Nanine Linning, of omdat ze geen netwerk hebben opgebouwd. Hoe doorbreek je dat?
Je ziet vergelijkbare patronen in Eindhoven, waar ik in de adviescommissie Cultuur Totaal zit, en in de rest van het land – daar zitten steeds dezelfde mensen, zoals oud-wethouders en topbestuurders in het bestuur van culturele instellingen. Ik zou wel deel willen uitmaken van een beweging die zegt tegen kunstenaars: ga de bedrijven in en laat die bedrijven zien wat je allemaal te bieden heb. Ik kom zelf veel in bedrijven met goede doelenzaken en met kunstenaars, en ik heb gemerkt dat een doorsnee bedrijfslevenman geïnspireerd raakt door, bijvoorbeeld, iemand als Nanine Linning of violist Wouter Vossen, omdat zij wat te vertellen hebben, wat te bieden hebben, hun afspraken nakomen, op tijd komen – al die voorwaarden waar bedrijfslevenmensen automatisch aan voldoen. Je leert een aantal vaardigheden in het bedrijfsleven waar je aan moet voldoen, omdat je moet concurreren en beter moet zijn dan anderen, anders verkoop je niets. Mensen in het bedrijfsleven vinden dat soort dingen een voorwaarde ook voor hun bezoekers. Mijn ervaring is dat als kunstenaars goed voorbereid de bedrijven ingaan, er hele goede contacten uit kunnen ontstaan – dat bedrijven kunstenaars gaan sponsoren.

Neem Sandra Boer, die werkte bij Boer en Croon. Die bracht bij Sail in 2005 op eigen rekening en risico jonge kunstenaars op de kade en vroeg die bedrijven om die kunstenaars te gaan sponsoren. Na Sail zijn die kunstenaars de bedrijven ingegaan en hebben presentaties gehouden, in de kantines, op avonden of tijdens de lunchpauzes. Menig kunstenaar of fotograaf heeft zo nuttige connecties opgebouwd en er hangen overal, in die advocatenkantoren, nu kunstwerken.

Alles moet altijd gaan via sponsoring. Waarom zijn die contacten tussen bedrijfsleven en de kunstensector zo traditioneel georganiseerd? De creativiteit moet het onderscheidend vermogen worden in Europa. Waarom komt de behoefte aan creativiteit, aan dat contact met creatieve industrie en met kunst en cultuur dan niet uit het bedrijfsleven zelf?
Dat gebeurt wel. Ik ben direct betrokken geweest bij de uitvinding van de compact disc. Ik was daar de econoom-marketingman. Onder mijn verantwoordelijkheid werd die compact disc wereldwijd gelanceerd. Philips research is nu contact aan het zoeken in Eindhoven als pilot met het Parktheater, met het Van Abbe Museum en met Het Zuidelijk Toneel omdat ze vinden dat hun duizenden onderzoekers veel te steil en te verticaal in hun onderzoek zijn. Ze worden naar buiten gejaagd. Dat is een educatief programma. Het doel is hen te leren praten en te laten inspireren door kunstenaars. Iemand als Matthijs Rümke heeft een uitgebreid Europees netwerk – daarom komt een hele categorie jonge Europees artistiek leiders van toneelgezelschappen binnenkort in Eindhoven theater maken. Het contact met dat soort mensen is nuttig. Philips doet het om z’n eigen ingenieurs creatiever te maken, maar ik ben er absoluut van overtuigd dat er innovaties gaan ontstaan in de nieuwe Philipszaal van het Parktheater. Die is technisch uitstekend geoutilleerd. Ik heb daar met Joop vanden Ende ook al over zitten praten. Ook in de musicalwereld is er een groot gebrek aan innovatie. Musicals vergen een gigantische investering en daarom durft men daar niet te experimenteren. Daarom zie je daar dingen die al een beetje uitgekookt zijn overkomen uit Amerika. Volgens mij kun je er veel meer uithalen als je techniek echt de ruimte geeft. Ik denk dat Philips een vroege starter is met het aanzwengelen van zo’n initiatief. Bij Philips waren vanouds alle afdelingen sterk gescheiden, niet alleen de afdelingen in de verschillende vestigingssteden, maar ook de afdelingen in één vestiging. Wij hebben op een gegeven ogenblik vier totaal verschillende afdelingen bij elkaar gezet en met elkaar laten praten, met de opdracht hoe ze elkaar konden versterken. Vanuit die noodzaak tot horizontale communicatie is het cd-idee ontwikkeld.

Sectoren ontstaan vanuit gelijkvormigheid van functies. Daar zet je op een gegeven ogenblik een hek omheen, anders wordt zo’n club te groot. Maar je moet regelmatig dit soort velden doorbreken door ze horizontaal met elkaar te laten communiceren. Daar komen altijd frappante innovaties uit voort. Je moet creatief zijn, anders kun je niet innoveren. Creatief is mooi kunnen tekenen of schilderen, maar dat is geen innovatie. Innovatie is iets volstrekt nieuws kunnen ontwikkelen. En omdat het nieuw is, leer je door. Het Westen heeft innovatie in het bedrijfsleven nodig om Azië voor te blijven. Daar heb ik een goed gevoel bij want Europeanen worden geboren met creativiteit. De cd heeft mij daar het vertrouwen in gegeven. Europeanen hebben de noodzaak om te leren, om te verdiepen in de genen. We hebben een enorme geschiedenis op dat gebied – kijk naar de VOC. Die ontwikkelingsgang moet door.

Ik ben commissarisvoorzitter van Bugaboo. Daar zie ik prachtige voorbeelden van innovatief denken en werken. Wij houden ons bezig met mobiliteit. Als kind rijdt je rond in een kinderwagen van Bugaboo en als je oud wordt, loop je met een rollator van Bugaboo. Die rollator moet zo leuk zijn dat je hem op je vijftigste al wilt hebben. Ik kan met dat team drie dagen praten over mobiliteit for life. Max Baerenbrug is oprichter van Bugaboo én uitvinder van de Bugaboo-kinderwagen. Hij ontdekte dat vaders het niet fijn vonden om achter die traditionele kinderwagens te lopen en heeft daar dus iets nieuws voor bedacht. Max Baerenbrug  is zo Hollands; hij is dé exponent van vierhonderd jaar nadenken over innovatie. En er zijn een heleboel andere Bugaboos.

Jan Post was jarenlang actief in de top van het bedrijfsleven, onder meer als voorzitter van de hoofddirectie van Philips Electronics Nederland, en in verschillende andere topfuncties daarbuiten, zoals voorzitter van de Kamer van Koophandel van Amsterdam en als algemeen directeur van het Nederlandse Rode Kruis. Op dit moment is hij voorzitter van de raad van commissarissen van Bugaboo en kennisambassadeur van de UvA. Hij is daarnaast actief (geweest) in de wereld van kunst en cultuur, onder meer als voorzitter van het VNT, maar ook als bestuurder bij o.a. Het Brabants Orkest, M-Lab en NanineLinning.nl. Hij is daarnaast medeoprichter van de Club van 12, met creatief ondernemers als Anton Beeke, Ben van Berkel, Lidewij Edelkoort en Marcel Wanders.

Auteur: Menno Heling & Pieter de Nijs
468

Reactie verzenden

Share This