Selecteer een pagina

Kunstbeoefening in de vrije tijd

sociaal en cultureel planbureau

Algemeen

Menigeen doet in de vrije tijd aan zingen, muziek maken, schilderen, tekenen, beeldhouwen, boetseren, toneel spelen, dansen, grafische vormgeving en/of creatief schrijven. Weinigen zullen er bij stil staan dat de overheid die activiteiten stimuleert, van oudsher uit oogpunt van volksverheffing, later meer als doel op zich, en recent mede omdat het plezierige maatschappelijke neveneffecten (binding, cohesie, integratie) zou hebben. Nooit eerder was kunstbeoefening tot in het regeerakkoord doorgedrongen.

In ‘het veld’ hanteert men een definitie die er de nadruk op legt dat het gaat om kunstzinnige activiteiten in de vrije tijd, als liefhebber (amator), niet om kunstbeoefening als beroep of op school. Gangbaar is daarbij een zesdeling in disciplines: muziek, theater, dans, beeldende kunst, (multi)media en schrijven. Lang was voor deze activiteiten de term amateurkunst in zwang, een term die feitelijk juist is en nog steeds wel wordt gehanteerd, maar als nadeel de negatieve bijklank van amateuristisch heeft. In plaats daarvan spreekt men recent wel van actieve kunstbeoefening, maar dat is weer dubbelop, omdat beoefening per definitie actief is. Ik verkies daarom de omschrijving kunstbeoefening in de vrije tijd.

Wie een kunstzinnige hobby heeft, is bepaald geen uitzondering. Afhankelijk van wat in een peiling precies meegeteld wordt, kan niet minder dan 40% tot 50% van de bevolking (van zes jaar en ouder) tot de kunstbeoefenaars gerekend worden. Sinds midden jaren negentig van de vorige eeuw is het aandeel beoefenaars licht gegroeid. Dit gold niet alle disciplines, maar betrof eigenlijk alleen een aanwas van mensen die digitaal met beeld en geluid bezig zijn (beeldbewerking en grafische vormgeving op pc).
Deze schatting berust op een heel laagdrempelige ondergrens: iedereen die rapporteert in de voorbije twaalf maanden minstens één keer gezongen, geschilderd, toneel gespeeld of muziek gemaakt te hebben, of met keramiek of textiel bezig te zijn geweest, telt als kunstbeoefenaar. Binnen dit algemene beeld zijn tal van differentiaties aan te brengen. Hier volgt in kort bestek een nadere blik op het wie, wat, hoe en waartoe van die kunstbeoefening.

Kunstbeoefening in de vrije tijd is meer iets voor vrouwen dan voor mannen, meer iets voor hoger dan voor lager opgeleiden en meer iets voor autochtonen dan voor allochtonen. Daarmee loopt het patroon van de belangstelling hiervoor keurig in de pas met dat van het bezoek aan culturele instellingen. Bij de verdeling over de levensloop verschilt kunstbeoefening echter van die receptieve cultuurdeelname: kunstbeoefening is meer iets voor kinderen en jongeren dan volwassenen. Voornaamste uitzondering op dit algemene patroon is dat digitale beeldbewerking meer mannen dan vrouwen weet te boeien.

Kunstbeoefening is vaak een tijdsintensieve hobby. Met een serieuze beoefening zijn uren per week gemoeid. Toch is het niet bij uitstek iets voor mensen met weinig verplichtingen thuis of op het werk. Wie behept is met een aandrang tot kunstbeoefening, ruimt daar plaats op de agenda voor in, ongeacht of die agenda vrij vol of juist vrij leeg is. Die tijd speelt men vooral vrij door minder dan de niet-beoefenaars naar de televisie te kijken.
Muziek (zingen en/of een instrument bespelen) en beeldende kunst (schilderen, tekenen, beeldhouwen, keramiek, textiel) zijn, met elk een bereik van ruim 20% van de bevolking, veruit de meest beoefende disciplines in de vrije tijd. Daarin zat afgelopen decennium geen beweging, anders dan de al genoemde groei van digitale beeldbewerking. Wie kunstzinnig actief is, beperkt zich overigens vaak niet tot één discipline, maar combineert er meerdere.

Bij de telling dat 40% tot 50% van de bevolking eens per jaar of vaker aan kunstbeoefening doet, ligt de ondergrens om als kunstbeoefenaar meegeteld te worden laag. Over de intensiteit van de kunstzinnige hobby is langs meerdere invalshoeken meer te zeggen. Zo kan daarbij op de frequentie van de beoefening gelet worden. Ruim de helft van de kunstbeoefenaars, oftewel circa een kwart van de bevolking, is daar eens per week of vaker mee in de weer. Voor al die mensen vormt het dus een vast onderdeel van het alledaagse leven. Vooral muziek en dans zijn hobby’s die veelal frequent beoefend worden. Ruim 40% van de beoefenaars, of circa 20% van de bevolking) treedt daar wel eens mee naar buiten (optreden, exposeren, publiceren, uploaden). Velen volgen voor hun kunstbeoefening les (16% van de bevolking) of zijn daartoe ergens bij aangesloten (12%), hetzij een vereniging hetzij een informeler verband. De percentages lesdeelname en lidmaatschap zijn sinds medio jaren negentig nagenoeg constant.

Menigeen heeft een kunstzinnige hobby, en velen daarvan zijn daar met groot enthousiasme mee in de weer. Toch is het niet zo dat kunstbeoefenaars gelukkiger zijn dan mensen zonder een kunstzinnige hobby. Het heeft voor beoefenaars zonder twijfel een grote persoonlijke betekenis, maar niet-beoefenaars weten uit andere dingen een vergelijkbaar geluksniveau te genereren. En wat de veronderstelde maatschappelijke effecten betreft, wijzen de eerste verkenningen uit dat de verwachtingen daarover al snel te hoog gespannen zijn.

Auteur: Tekst: Andries van den Broek Andries van den Broek werkt bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Dit artikel berust op een hoofdstuk uit Andries van den Broek, Jos de Haan & Frank Huysmans, Cultuurbewonderaars en cultuurbeoefenaars (SCP, Den Haag, 2009) en bevat alvast enkele gegevens uit een reeks vervolgstudies naar kunstbeoefening in de vrije tijd die het SCP momenteel in opdracht van het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap uitvoert. (a.van.den.broek@scp.nl)

468

Reactie verzenden

Share This