Selecteer een pagina

Kunstbestuur: te wit en te grijs

Algemeen
De belangstelling voor zorgvuldig bestuur van culturele instellingen is vorig jaar aanmerkelijk toegenomen. Het is niet meer uitsluitend een erefunctie om bestuurslid te zijn van een theater of orkest. De drang om plichten en verantwoordelijkheden van besturen duidelijker te omschrijven wordt groter. De vraag is hoe de culturele sector het probleem van behoorlijk bestuur gaat aanpakken: kiest ze voor zelfregulering en wat houdt dit eigenlijk in? of laat ze toe dat de staatssecretaris een handje meehelpt?


In 1998 onderzocht de commissie-Peters het bestuurlijk functioneren van beursgenoteerde vennootschappen. De publicatie van dit governance-rapport was ook voor de culturele sector een signaal. De Amsterdamse Kunsten Coalitie riep de commissie Cultural Governance in het leven en startte een onderzoek. De presentatie van het eindrapport Cultural Governance, kwaliteit van bestuur en toezicht in de culturele sector werd vorig jaar in de pers uitgebreid toegelicht. Die belangstelling voor bestuursproblemen in de culturele sector was niet incidenteel; ook bestaande bestuursconflicten, zoals die bij het Filmmuseum en het Vormgevingsinstituut, kregen veel aandacht in de pers.
Op kunstbestuurlijk gebied was 2000 toch al een boeiend jaar. Zo leverde de problematiek rond de subsidieaanvragen in het kader van de Cultuurnota 2001-2004 zowel openbaar als achter gesloten deuren de nodige bestuurlijke dynamiek op. Positief ten slotte was de start van Atana, een bemiddelingsprogramma dat daadwerkelijk de samenstelling van kunstbesturen tracht te veranderen.

Vorm en samenstelling
De commissie Cultural Governance heeft inhoudelijk nog de meest substantile bijdrage aan de discussie gegeven. Ze baseerde zich daarbij op eigen onderzoek en op een groot aantal rondetafelgesprekken. De resultaten daarvan zijn, met een vijftal aanbevelingen n een inleidend essay van commissievoorzitter Melle Daamen, terug te lezen in het als boekwerkje vormgegeven rapport. Hoewel de aanbevelingen in dit rapport wat schril afsteken tegen de maar liefst veertig aanbevelingen van de commissie-Peters mag de culturele sector blij zijn met een initiatief van dergelijke omvang en kwaliteit.
In de conclusies spitst de commissie zich toe op twee bezwaren tegen de huidige situatie: de bestuurssamenstelling en het bestuursmodel. Gelet op de samenstelling van besturen van ruim vijftig middelgrote en grote culturele instellingen in Amsterdam bleken leeftijd en huidskleur respectievelijk te hoog (54 jaar) en te wit (80% blank). Dat hier broodnodig iets aan moet veranderen is tussen de aanbevelingen van de commissie vreemd genoeg niet terug te vinden. Wel pleit de commissie voor aanpassen van het bestuursmodel. De taakverdeling tussen bestuur en directie is nu namelijk vaak nog te onduidelijk. De commissie stelt verder voor kunstbesturen om te vormen in een soort Raad van Toezicht, zoals de verzelfstandigde rijksmusea dat op dit moment kennen. Een dergelijke Raad zou naast het onderhouden van externe contacten vooral het budget in de gaten moeten houden en een werkgeversfunctie voor de directie vervullen.
Een van de meest concrete en noemenswaardige initiatieven waarmee men verandering probeert te brengen in de huidige status quo is het bemiddelingsprogramma Atana. Dat wil, met steun van het ministerie van OCenW, als partner fungeren voor culturele instellingen die de samenstelling van hun witte en vergrijsde bestuur willen veranderen. Het programma dat nieuwe bestuurders met zogenaamde dubbele culturele achtergrond traint en selecteert, heeft met een aantal succesvolle rondes achter de rug al de nodige besturen weten te verkleuren.

De toekomst
Begon de culturele sector vorig jaar het belang van degelijk bestuur te onderkennen, nu is de vraag hoe de benodigde verandering tot stand zal komen. Atana is ongetwijfeld een stap in de goede richting, maar hoe het verder moet, blijft onduidelijk. Bovendien is het voor de kunstinstellingen die de boodschap hebben opgepikt nog niet zon eenvoudige opgave de gesuggereerde overgang naar het model van een Raad van Toezicht te maken.

De commissie Cultural Governance presenteerde haar rapport als een pleidooi voor zelfregulering. Terecht spreekt voorzitter Daamen de hoop uit dat anderen de fakkel overnemen. Het blijft immers afwachten of het vrijblijvende karakter van het rapport tot overtuigende veranderingen zal leiden. Gelukkig doet Daamen een aantal suggesties in de goede richting, zoals de oprichting van een databank met beschikbare bestuurders, masterclasses in kunstbestuur en nabespreking over het proces van zelfregulering. Of dit laatste al is gebeurd is onduidelijk. Willen de impuls en aanzet tot zelfregulering uiteindelijk tot actie leiden dan zal bovensectoraal initiatief, vooral nu de commissie zelf is gestopt, echter onmisbaar blijken.

En dan is er nog altijd de overheid. Tijdens de periode voorafgaande aan de Cultuurnota heeft de staatssecretaris aangegeven erg betrokken te zijn bij het onderwerp kunstbestuur. Ook in de media heeft hij laten weten pittige gesprekken te willen voeren met kunstinstellingen die het volgens hem in bestuurlijke zin laten afweten. Hij zei bovendien te overwegen wettelijke bestuurstaken bij directies neer te leggen. Het is hem daarom al verweten zaken die de sector zelf aankaart naar zich toe te trekken. Of dergelijk overheidsoptreden de voorkeur heeft boven zelfregulering is de vraag. Indien mogelijk wordt vaak de voorkeur gegeven aan zelfregulering, maar als dit proces nu niet op gang komt zou het wel eens anders kunnen lopen.

Auteur: Johan Idema – idema@newyorkcity.com
468

Reactie verzenden

Share This