In gesprek met Hans Mommaas, directeur Planbureau voor de Leefomgeving Voor een breder perspectief op het thema ‘Leisure for a better world’ gingen we in gesprek met Hans Mommaas, voormalig Professor Leisure Studies, tegenwoordig werkzaam als directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Het PBL is het nationale instituut voor strategische beleidsanalyse op het gebied van milieu, natuur en ruimte. Het PBL draagt bij aan de kwaliteit van de politiek-bestuurlijke afweging door het verrichten van verkenningen, analyses en evaluaties waarbij een integrale benadering vooropstaat.
In diverse publicaties, zoals ‘Groeten uit Holland’, schets je vrijetijd als sector met een uniek vermogen om in andere sectoren van waarde te zijn. Zie jij die rol voor leisure ook weggelegd in het kader van het werkgebied van het PBL? En waar zie jij dan de meeste aanknopingspunten?
Dan heb je het over waar verschillende werelden elkaar ontmoeten. Het PBL werkprogramma kent 4 grote opgaves die kleur geven aan onze kennisontwikkeling:
- Klimaatverandering en energietransitie.
Hier gaat het over klimaatadaptatie en hoe we ons landschap veerkrachtig kunnen maken voor pieken in het weer. Maar het gaat ook over hoe we ons klaar kunnen maken voor een CO2 vrije toekomst. Denk aan zaken als het warmtenet, wind op zee, zonnepanelen.
- Voedsel, landbouw en natuur.
Dit gaat over nadelige milieu-effecten, uitstoot, fijnstof. Landbouw zal zich meer moeten richten naar zijn natuurlijke omgeving en dat kan alleen maar als boeren daarvoor de ruimte krijgen. Consumenten moeten hier wel meer gevoel bij krijgen en bereid zijn iets meer te betalen voor voedselproducten.
- Circulariteit, vergroening van de economie.
Deze opgave raakt bijvoorbeeld sterk aan de evenementensector. Het duurzaam maken van evenementen. Het gebruik van hard cups in plaats van (single use) plastic bekertjes. Het circulair maken van evenementen.
- Veerkrachtige stedelijke regio’s.
Alle ontwikkelingen moeten uiteindelijk ook landen in sterke stedelijke regio’s waar het merendeel van de bevolking woont, werkt en leeft. Er is behoefte aan goede vormgeving van die gebieden. Denk aan de juiste stad-land verhoudingen.
Kun je concreter aanduiden hoe deze tamelijk abstracte opgaves van de leefomgeving dan verband houden met de wereld van vrijetijd?
Er zijn tal van manieren om verbindingen te zien waarbij je volgens mij twee belangrijke perspectieven hebt. Vrijetijd is enerzijds überhaupt een wereld waarin resources worden gebruikt en waar verduurzaming moet plaatsvinden. Denk aan toerisme, denk aan vliegverkeer, denk aan cruisebusiness of circulariteit bij evenementen. Maar anderzijds is in de vrijetijd ook veel aandacht voor gedrag en gedragskeuzes van mensen. Hier zie ik meer een methodische kracht van leisure om ook in andere domeinen dingen open te breken die te maken hebben met gedragsveranderingen. Hoe kun je mensen in contexten brengen, waarin een zekere comfort bestaat voor het verkennen van nieuwe omgevingen en nieuwe toekomsten, die nieuwsgierigheid opwekken, waar men avontuur wil aangaan? Dat soort van gedragsveranderingsperspectieven zijn van eminent belang voor de transitie waarin we zitten. In die transitie komen mensen te staan voor hele ingewikkelde keuzes. Kijk naar de energietranstitie. Moeten ze een nieuwe gasketel aanschaffen of moeten ze aan de warmtepomp? Er zit nu nog veel onwetendheid en daarmee ook onzekerheid. Vanuit leisure weten we dat onzekerheid leidt tot wantrouwen. Hoe kun je nu mensen meenemen in die energietransitie en in de verandering van de eigen woonomgeving? Ik zie hier juist die wereld van vrijetijd dus in beeld komen als methode voor verandering.
Hans Mommaas
In de steden komen steeds meer deelagenda’s en opgaves samen.Wij komen sinds enkele jaren bij poppodium Gebouw-T, dat veel bezig is met biobased en een koppeling aan de biobased industrie in de regio gemaakt heeft. Toch zie je ook de moeilijkheid rondom vragen als ‘wie kent het verhaal?’ en ‘hoe krijg je impact met je biobased activiteiten?’ en ‘hoe kom je tot gedragsverandering?’
Hier raak je de grote centrale opgave. Je moet goed oog houden voor het feit dat er meervoudigheid van kennis bestaat. Enerzijds heb je de grote modellenbouwerij, met bijvoorbeeld het doorrekenen van het klimaatakkoord. Dat is heel systemisch en technisch en gaat over miljarden. Dat vertaalt zich in grote plannen voor de industrie, voor landbouw of voor steden. Maar dit gaat samen met de vraag hoe je dan de kanteling maakt van dit technische en grote naar de concrete leefomgeving van mensen. En dan komt zoiets als Gebouw-T om de hoek kijken. Hoe voorkom je dat mensen het gevoel krijgen dat ze door anderen iets door de strot wordt geduwd? Je moet als burgers de wetenschappers maar geloven met hun theoretische modellen, terwijl je er zelf concreet maar beperkt wat van merkt. En tegelijkertijd wil men wel van je dat je van alles gaat veranderen: electrische auto rijden, warmtepomp aanschaffen, huis driedubbel isoleren. Dat kost allemaal bakken vol geld, maar op basis van wat? Het vertalen van die abstracte systeemwereld naar de directe leefwereld waarbij je het hanteerbaar maakt voor burgers en ondernemers is complex. En juist daar zit volgens mij weer deskundigheid vanuit de wereld van de vrijetijd.
Is de discrepantie te groot tussen het abstracte en grootse enerzijds en anderzijds het heel kleine en concrete (kneuterige) niveau zoals eigen voedsel verbouwen in wijken of recycling op events?
Jawel, maar de opgave is juist om die enorme kloof te dichten. Dat doe je niet door die werkelijkheden op elkaar te klappen want dan ‘kill’ je ze alletwee. Er moet ruimte zijn voor enthousiasme enerzijds, maar er moet ook ruimte zijn voor het doorrekenen van het enthousiasme op z’n consequenties. Zonder dat het een het ander gaat verdringen. Het heeft geen enkele zin om je alleen maar te richten op het een of het ander. Maar pas op voor de valkuil. Als het alleen maar blijft hangen in het kleinschalige, dan hebben mensen daar op een gegeven moment genoeg van. Het vordert niet, laten we ermee ophouden. Er is ontzettend veel innovatieliteratuur die laat zien dat er veel enthousiasme zit aan het begin van innovaties.
Maar de uitdaging is hoe je dan in de fase erna opschaling en structuralisering krijgt. Warme truiendag is leuk, erg knus, maar uiteindelijk moet je toch de discussie aangaan over de zonnepanelen en de hybride warmtepomp. Een keer zal de stap naar het systemische gezet moeten worden. Omgekeerd werkt trouwens ook niet. Als je alleen aan de kant van de techniek blijft zitten. Bijvoorbeeld al die plannen met windmolens op het land. Als je niet uitkijkt en het puur technisch houdt (die verbinding maakt) dan organiseer je in feite zelf het verzet. Dan krijg je een Barendrechtje, ‘not invented here’. Het gaat over betrokkenheid organiseren. Waar het volgens mij goed gaat lopen is als er een koppeling gaat plaatsvinden tussen het grootschalige van de opgave en kleinschalige van de leefwereld. Dan pas kun je iets zeggen over wat zin heeft.
Zijn er dan ook concrete voorbeelden te noemen van regio’s, organisaties of initiatieven vanuit de kleinschaligheid waarvan je zegt dat die koppeling of opschaling gemaakt is?
Er zijn natuurlijk heel veel initiatieven. De energiecoöperaties poppen werkelijk waar overal op. En denk aan de boeren met allerlei alternatieve trajecten op het eigen erf: beleefomgevingen, landbouwwinkels, duurzaam voedsel verkopen. En op een iets groter schaalniveau heb je de keurmerken, die ook doorsijpelen in de supermarkten. En natuurlijk Bob Hutten met de Verspillingsfabriek waarbij afgeschreven voedsel een 2e leven gegeven wordt. Een ander mooi voorbeeld waar macrokennis de leefwereld van mensen binnenkomt en betrokken wordt bij enthousiasme van mensen is het klimaatdossier. Dat dossier begon puur topdown met Parijs, met allerlei werelddoelstellingen. Maar langzaamaan zijn we dat naar beneden aan het trekken zodat mensen zich ertoe kunnen verhouden. Bij de circulaire economie is het juist andersom. Deze vernieuwing, komt meer bottom-up en is juist begonnen vanuit de leefwereld en vanuit bedrijven. Dingen weggooien omdat ze goedkoop zijn doe je niet zomaar meer, je probeert er langzaamaan meer restwaarde uit te halen. Dus iedereen is aan het zoeken naar verwaardering van reststromen. Op bedrijfsniveau, op wijkniveau, bij bedrijven. En bij die circulariteit is voor ons dan het grote vraagstuk ‘wat is nu eigenlijk de inzet en waarom doen mensen dit en hoe kom je tot een oordeel wat nu echt beter is en wat niet en hoe krijg je dit systemisch?’
Is de samenwerking van Shell met Staatsbosbeheer in dat kader dan ook interessant waarbij compensatie van brandstofgebruik plaatsvindt door bomen te planten?
Ik kan me heel goed voorstellen dat een bedrijf als Shell, dat met olie, kolen, fossiele energiebronnen bezig is, nadenkt hoe ze dat over het voetlicht kunnen brengen. Net zoals de vliegindustrie met CO2 certificaten bezig is, waarbij je je vliegreis compenseert met een stukje bos, is het voor Shell voor de hand liggend te thematiseren. En met zo’n duidelijke deal met Staatsbosbeheer, die bossen gaat aanleggen en repareren, maak je het heel concreet en tastbaar. Je geeft mensen het idee dat ze iets kunnen transformeren. In essentie dus de zoektocht naar de verbinding tussen de abstracte wereld van grondstoffen, CO2 emissies en megatonnen en de wereld van de consument die iets wil doen in zijn leefwereld. Passen de slimme wijken, zoals in Helmond, dan ook niet juist perfect in dit plaatje van verbinding tussen systeemwereld en leefwereld? Bijvoorbeeld het verbouwen van eigen ‘voedsel’. Enerzijds raakt dat het systemische uit het vraagstuk van de vergroening van de omgeving en duurzaamheid rondom keuzes waar je eten vandaan komt. En anderzijds in de leefwereld het vergrote bewustzijn van de herkomst van voedsel. Of is dit te zwart wit?
Hans Mommaas:
Er moet ruimte zijn voor enthousiasme enerzijds en anderzijds ruimte voor het doorrekenen van het enthousiasme op z’n consequenties.Je ziet inderdaad dat in de steden steeds meer deelagenda’s en opgaves samenkomen. Dat is ook het mooie van het thema stad en regionale ontwikkeling, want daar zoek je samenhang van de opgaves. Je moet zoeken naar win-win situaties. Wat je met Helmond beschrijft zit op zo’n samenkomst van agenda’s.
We bekijken hoe we de verdichting van de steden goed vorm kunnen geven zonder dat het ten kosten gaat van de leefkwaliteit van die stad. En tegelijkertijd willen we, bijvoorbeeld in de sfeer van transport proberen om dat te verduurzamen. Het heeft te maken met energietransitie. Met de circulaire economie. Stel iedereen blijft in zijn auto rijden dan heb je uitstoot, maar als iedereen electrisch gaat rijden, krijg je meer congestie. Dat is niet de oplossing. Je wilt als het ware vervoersstromen veranderen. In Utrecht investeert men bijvoorbeeld heftig in de fietsinfrastructuur. Auto’s eruit, ruim baan voor de fietsen, straten autoluw, eenrichtingsverkeer. De Croeselaan is een mooi voorbeeld.
Tegelijkertijd willen steden verdichting combineren met kwaliteit van wonen en zijn ze bezig om de blauwgroene aders in de stad meer zichtbaar te maken. En die stedelijke ontwikkeling heeft ook te maken met stad-land verhoudingen en met eten. En dan zie je op de Croeselaan bijvoorbeeld Green House van Albron. Een soort van stadskas waar je de groente ziet groeien, terwijl je ze ook opeet. We willen weten waar ons eten vandaan komt, maar dit heeft ook allemaal te maken met de noodzakelijk veranderende relatie tussen stad en land.
Als je kijkt naar de leisure industrie, met zijn sport, cultuur, toerisme, hotel, horeca, winkelomgevingen. Is de schaalgrootte van de leisure industrie substantieel genoeg om verschil te maken?
Nee, in dat kader zie ik die wereld van de vrijetijd niet als domein zelf maar vooral als een wereld waarin mensen ervaringen kunnen opdoen met nieuwe producten en nieuwe contexten. Hoe is de Nederlander aan de wijn gegaan? Via Albert Heijn en het toerisme. De kleurenbeeldbuis daar hebben we kennis mee gemaakt via Center Parcs. De wereld van de vrijetijd is juist geschikt als wereld om nieuwe ervaringen op te doen. En in het kader van een betere wereld is het dan mooi om Bob Hutten te zien experimenteren met nieuwe kantine omgevingen om mensen kennis te laten maken met andere soorten producten. Massaal aan de insecten is misschien een stap te ver maar de vergeten groentes zijn haalbaar. De kantine omgeving fungeert als soort van bemiddelaar van verandering en daar zou je dus ook over kunnen nadenken voor andere vrijetijdsdomeinen. In de wereld van de vrijetijd willen we steeds meer iets van oprechtheid tegenkomen. Dan zie je de agrarische wereld in beweging rondom streekproducten. De wereld van events die bezig is met stoffenstromen en de zichtbaarheid van producten, enzovoort.
Tot slot, stel je voor dat PBL opdrachtgever zou mogen zijn voor de kennisgroep ‘leisure for a better world’ van BUas. Wat zou dan het advies zijn voor studenten en onderzoekers om zich op te richten?
Dan zijn er volgens mij een drietal hardnekkige opgaven die je moet aanpakken.
- Verduurzaming van transport: Toerisme, uitstapjes, automobiliteit. Hoe verplaatsen we ons? Met name voor ons plezier. En hoe kunnen we dan verduurzamen? Wat voor strategieën doen zich voor?
- Voedsel: Wat is de betekenis van voedsel? Hoe beoordelen we voedsel? Hoe ontwikkelen we alternatieve vaardigheden op het gebied van voedsel? Hoe kunnen we nieuwe betekenissen geven aan onder meer producten?
- Transformatie van de woonomgeving: Hoe ga je de woonomgeving verduurzamen? Hoe ga je de warmtevoorziening in wijken veranderen? Hoe kun je de wereld van de vrijetijd inzetten om mensen bij elkaar te brengen en mensen comfort te geven rondom de keuzes die ze moeten maken? Dit zijn de drie domeinen waar je vanuit de wereld van de vrijetijd aandacht aan zou moeten besteden. En dan ben je bezig om ideeën van imagineering en storytelling toe te passen. Niet (per se) in de wereld van vrijetijd, maar eerder vanuit vrijetijd een rol spelen in andere domeinen.
NB: dit artikel verscheen eerder in het magazine Uncover ‘Leisure for a better world’ van Breda University of Applied Sciences.