Selecteer een pagina

Lokale cultuurfondsen

Nieuwe vormen geven nieuwe impulsen

Fondsenwerving

Van oudsher kennen we op het terrein van cultuur diverse soorten fondsen. Traditioneel zijn deze te onderscheiden in puur private initiatieven en fondsen die opereren als uitvoeringsorganisatie van een overheid. Bekende voorbeelden van particuliere initiatieven zijn op landelijk niveau het Prins Bernhard Cultuurfonds en de Van de Ende-foundation en op lokaal niveau organisaties als Fonds 1818 in Den Haag en de K.F. Hein Stichting in Utrecht. Fondsen die als uitvoeringsorganisatie werken hebben een publiek karakter doordat ze hun middelen van de overheid krijgen en de overheid toeziet op de besteding van de middelen. Een landelijk voorbeeld hiervan is het Fonds Cultuurparticipatie en een lokaal voorbeeld is het Amsterdams Fonds voor de Kunsten. De laatste tijd zien we op dit vlak veel nieuwe initiatieven. Een kenmerk hiervan is dat de fondsen een meer hybride karakter krijgen: overheid en particuliere sector zoeken elkaar op en maken samen nieuwe typen vermogensfondsen met nieuwe soorten doelstellingen. In dit artikel wordt een overzicht van de recente ontwikkelingen geboden. Tijdens de BMC Cultuurconferentie stond het Cultuurfonds Leiden in de schijnwerper. Dit fonds, dat een opmerkelijke bijdrage levert aan het versterken van de cultuursector, geldt als een exponent van wat er mogelijk is met nieuwe vormen van publiek-private stimuleringsmiddelen.

Cultuurfonds Leiden is een publiek-privaat initiatief van Fonds 1818, de Kamer van Koophandel en Gemeente Leiden, in eerste instantie bedoeld om de cultuursector te professionaliseren. Het Cultuurfonds is geen traditioneel subsidieloket, maar een investeringsfonds. De eerste drie jaar van het fonds (2009 tot medio 2012) stonden in het teken van structuurversterking van de sector en het bevorderen van ondernemerschap en samenwerking. Onder andere door de opzet van overlegstructuren of het doen van economisch onderzoek. Sinds enige tijd is de doelstelling van het fonds aangescherpt en richt het zich meer op het aanjagen van de samenwerking tussen cultuur en andere sectoren zoals het bedrijfsleven, de bio-science, het onderwijs en de binnenstadondernemers. De gedachte is dat cultuur verbindingen tot stand kan brengen tussen alle partijen die in de stad actief zijn en op die manier zijn eigen markt kan verruimen. Zo weet het fonds de vraag naar cultuur en de financieringsmogelijkheden voor cultuur te vergroten.

Belangrijk voor het functioneren van het Cultuurfonds Leiden is de rol van de directeur – op dit moment Michaël Roumen – die als ‘cultuurmakelaar’ een aanjagersrol heeft in Leiden. Hij is de matchmaker, degene die partijen met elkaar in contact brengt, projecten lostrekt en het bedrijfsleven benadert. In feite opereert hij als een soort intendant, dat wil zeggen als een stedelijke supervisor die naar eigen inzicht lijnen naar de toekomst uitzet en snel kan inspelen op nieuwe ontwikkelingen (‘snelle interventiemacht’). De rol van de Leidse cultuurmakelaar is tamelijk uniek: er zijn in Nederland niet veel andere voorbeelden van.

Met een werkbudget van vierhonderdduizend euro op jaarbasis (de helft afkomstig van de gemeente Leiden, de andere helft van Fonds 1818) weet het Cultuurfonds Leiden een forse multiplier te realiseren. Het fonds is namelijk vrijwel nooit de enige partij die bijdraagt. De gemiddelde bijdrage die het fonds levert aan projecten wordt ieder jaar iets lager. In 2010 was het bijna 24%, in 2013 nog slechts 11%. Met die 11% weet het fonds aanzienlijke additionele donaties los te maken bij tal van (private en publieke) partijen. De 28 projecten die in 2013 door het fonds werden ondersteund hadden ruim 1,6 miljoen euro aan gezamenlijke inkomsten.

Nieuwe initiatieven

Opmerkelijk is de manier waarop het Cultuurfonds opereert, te weten snel en zonder bureaucratische rompslomp. De praktische wijze waarop de cultuurmakelaar de initiatiefnemers tegemoet treedt en verder helpt wordt zeer op prijs gesteld. Er zijn ook aantoonbaar resultaten waarop het Cultuurfonds kan bogen. Zo zou de presentatie, uitvoering en registratie van de cyclus Leidse koorboeken nooit mogelijk zijn geweest zonder de steun van het fonds. Ook de Van Doesburg-tentoonstelling waarmee de Lakenhal zich in 2010 profileerde, zou zonder het fonds waarschijnlijk niet zijn gerealiseerd. Een aantal nieuwe festivals heeft dankzij het cultuurfonds het licht gezien: de Nacht van Kunst & Kennis, het Jazz-harp festival, de Nacht van de Viool, De Leidse Olympus en Beelden van Leiden. Ook zijn Signatures (de Leidse Cultuurweken) en de Verassende Winkelweekenden ontstaan mede dankzij het Cultuurfonds. Dankzij de focus van het fonds op marktverruiming wordt er nu door een aantal bedrijven in Leiden (en daarbuiten) actief contact gezocht met de Leidse culturele organisaties. In dit licht is het initiatief van het fonds om een Cultuurmecenasprijs in te stellen ook een hele strategische: hiermee worden enerzijds de ondernemers die de cultuur weten te vinden in het zonnetje gezet en worden anderzijds de ondernemers die dit niet doen misschien op een idee gebracht.

Een positief effect van het fonds op het Leidse culturele klimaat is ook het feit dat als gevolg van de gerealiseerde projecten en initiatieven er culturele makers naar de stad komen om er te werken en te wonen. Een concreet voorbeeld is het PS Theater, dat zich mede dankzij de inzet van het Cultuurfonds in Leiden heeft gevestigd. De bemoeienis van het fonds met het stimuleren en beheren van werkruimten en broedplaatsen kan ook in dit licht worden gezien.

Tijdens de BMC Cultuurconferentie kwam ook een variant op het Cultuurfonds Leiden ter sprake, namelijk het Cultuurfonds Tilburg. Dit is een samenwerkingsverband tussen een aantal enthousiaste ondernemingen, met de gemeente Tilburg als strategische partner. Cultuurfonds Tilburg heeft tot doel mooie en interessante cultuurprojecten mogelijk maken in Tilburg. Het fonds biedt projecten financiering, maar de kunstenaar moet zelf ook donateurs werven onder het publiek (via www.tilburgvoorcultuur.nl). Uiteindelijk bepaalt het publiek dus welke projecten aanspreken en gerealiseerd worden. Zodoende moet er betrokkenheid worden gecreëerd bij het publiek en wordt het ondernemerschap van de aanbieders gestimuleerd. Het cultuurfonds is door een groep twaalf Tilburgse bedrijven (zoals Van Spaendonck Groep PwC, Q-care Medical Services, Rabobank Tilburg, Achmea en Audax) tot stand gebracht. Een knelpunt is wel dat er relatief weinig beroep op het fonds wordt gedaan. Tijdens de conferentie werd geopperd dat dit misschien komt door het ontbreken van een aanjager, een bemiddelaar zoals die rol wordt vervuld door de Leidse cultuurmakelaar.

De cultuurlening

Een ander soort fonds dat sterk in opkomst is, is de cultuurlening. Ook dit is een vorm van publiek-privaat partnerschap. In Utrecht is in maart van dit jaar de cultuurlening tot stand gebracht door provincie, gemeente, de K. F. Hein Stichting als privaat vermogensfonds en de landelijke organisatie Cultuur-Ondernemen. De cultuurlening is een zogeheten ‘revolverend fonds’: partijen die lenen betalen dit weer terug. Daarna wordt het geld opnieuw ingezet. De leningen variëren van duizend tot twintigduizend euro. Ze zijn bedoeld voor culturele organisaties en creatieven die bijvoorbeeld willen investeren in hun marketingstrategie, decor of nieuwe apparatuur. Onderzoek leerde dat in het culturele veld behoefte is aan kleine leningen met een lage rente. De cultuurlening functioneert al in diverse steden. In Amsterdam werkt Cultuur-Ondernemen samen met de Triodos Bank. Diegenen die gebruik maken van de Amsterdamse Cultuurlening hebben ook toegang tot het training- en begeleidingprogramma van Cultuur-Ondernemen tegen een sterk gereduceerd tarief (25% voor individuele kunstenaars en creatieven, 50% voor culturele instellingen).

In Brabant is de cultuurlening een initiatief van Cultuur-Ondernemen en het Brabants Kenniscentrum Kunst en Cultuur (Bkkc). Daar is het fonds gevuld met een bijdrage van de provincie Noord-Brabant. Na een intakegesprek bij het Bkkc volgt een financiële toetsing door Cultuur-Ondernemen. De rente en aflossing op de leningen vloeien ook hier terug in het fonds. Het revolverende karakter van de cultuurlening is in de kunstensector een betrekkelijk nieuw fenomeen, maar wordt in de erfgoedwereld al langer toegepast. Daar is de term revolverend fonds ook gemunt. Het Nationaal Restauratiefonds en het Prins Bernhard Cultuurfonds stelden al jaren geleden in negen provincies Cultuurfondsen voor Monumenten in. Daaruit kunnen leningen met een lage rente worden verstrekt voor restauraties van particuliere monumenten. Rente en aflossing worden in het monumentenfonds teruggestort. De financiële basis voor de Cultuurfondsen voor Monumenten is gelegd door een bedrag dat Nationaal Restauratiefonds en Prins Bernhard Cultuurfonds gezamenlijk hebben gereserveerd. Dit bedrag is volgens een bepaalde sleutel over de provincies verdeeld. Cultuurfonds en Restauratiefonds hebben de door de provincies geworven gelden tot de hoogte van het sleutelbedrag indertijd verdubbeld. Op deze wijze is bijna zesentwintig miljoen euro beschikbaar voor het behoud van gemeentelijke en provinciale monumenten en beeldbepalende panden in negen provincies. Ook in diverse steden bestaan dit type monumentenfondsen.

Borgstellingsfondsen en kleine subsidies

De Triodos Bank en het Triodos Cultuurfonds hebben met de gemeente Utrecht begin 2014 een borgstellingsfonds opgericht. Doel is de start of een verbouwing van een creatieve broedplaats in de stad te stimuleren. De gemeente wil met het borgstellingsfonds de productieruimte voor creatieve ondernemers vergroten, cultureel ondernemerschap bevorderen en werkgelegenheid in de creatieve sector stimuleren. In het fonds zijn gemeentelijke gelden uit economie, werkgelegenheid en cultuur samengebracht. Het fonds is bedoeld voor de creatieve industrie, waarmee Utrecht ruimte wil scheppen naast de traditionele (gesubsidieerde) kunstensector. De creatieve industrie, en met name gaming, is een belangrijke economische groeisector en in Utrecht sterk vertegenwoordigd. De creatieve sector komt deels tot bloei in zogenaamde creatieve broedplaatsen.

Het fonds moet het starten van een broedplaats makkelijker maken. Momenteel is het in beginsel natuurlijk al mogelijk om hiervoor een bedrag te lenen bij de bank, maar eenvoudig is dat niet. Wanneer bijvoorbeeld het pand waarin de broedplaats zich bevindt geen of onvoldoende waarde vertegenwoordigt om als onderpand te dienen, is het vaak niet mogelijk een lening af te sluiten. Een garantie van het borgstellingsfonds kan dan dienen om voldoende zekerheid te bieden. Overigens is de financiële gezondheid van de broedplaats ook bepalend voor het verstrekken van zo’n lening. De economische situatie zet aan tot herijken. Veel gemeenten overwegen ook om anders om te gaan met de kleine subsidies. De verdeling hiervan brengt namelijk buitenproportioneel veel werk met zich mee: ook voor een kleine of incidentele subsidie moet een ambtenaar bij een normaal verloop van de procedure vele stappen zetten, verplicht op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht: de subsidie-aanvraag inboeken, een ontvangstbevestiging sturen, de aanvraag beoordelen op volledigheid, zo nodig schriftelijk nog om aanvullende informatie vragen, een pre-advies maken voor een adviescommissie, vergaderen met de adviescommissie, een verslag maken van de bevindingen van de adviescommissie, een beschikking opstellen en versturen (voorlopige toekenning), een financiële verantwoording opvragen (na afloop van het project), een controle op rechtmatigheid en doelmatigheid plegen en schriftelijk de subsidie definitief toekennen. Als er tijdens de procedure onregelmatigheden optreden, dan komen hier nog stappen bij.

BMC adviseert gemeenten geregeld over het stroomlijnen van deze procedure. Mogelijkheden die dan worden bekeken zijn: het vereenvoudigen van de subsidiecriteria, het omzetten van subsidies in giften, het direct vaststellen van subsidies beneden een bepaalde financiële grens en het laten verdelen van de gelden door een culturele organisatie (bijvoorbeeld een kunstencentrum). Ook het uitbesteden van de afhandeling aan een fonds is dan een optie. Behalve efficiëntiewinst is een voordeel hiervan dat de gemeente zich dan beter kan richten op het uitzetten en bewaken van de grote lijn. Bovendien kan een privaat fonds vaak ervoor zorgen dat het geld wordt ingezet volgens een matchingsformule. Zo wordt met geld geld gemaakt en heeft iedere euro een multipiereffect. Als het vanwege een te beperkt volume niet mogelijk is om een apart fonds te vormen, dan zijn er andere opties. Ten eerste is te denken aan het onderbrengen van het fonds bij het Prins Bernhard Cultuurfonds als fonds-opnaam. Voordeel is het volkomen geobjectiveerd systeem en de professionele organisatie. Nadeel is dat het fonds op hele grote afstand staat van het lokale cultuurveld. Ten tweede kan het fonds uitbesteed worden aan een lokaal particulier fonds. Voordeel hier is dat er meer synergie komt met derdengeld. Een nadeel echter is dat het in deze constructie kan ontbreken aan gewenste professionaliteit.

Welke vorm ook wordt gekozen, het is goed het toezicht en de democratische controle vanuit de gemeente goed te regelen. Dit kan door het fonds te laten werken op basis van een beleidsplan dat vooraf ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de gemeente en dat de basis vormt voor de bulksubsidie van de gemeente aan het fonds. Het opstellen en beoordelen van het plan biedt de gemeenteraad de gelegenheid om kaders te stellen. Daarnaast moet er jaarlijks een financiële rekening en verantwoording aan de gemeente worden overlegd en moet het fonds zijn ingebed in een onafhankelijke en transparante rechtspersoon. Overwogen kan voorts worden vooraf al beleidskeuzes te maken wat betreft de doelen van het fonds.

Een specifieke fondsvorm die de afgelopen jaren een grote vlucht heeft genomen, is het Jeugdcultuurfonds. Het Jeugdcultuurfonds is een sinds januari 2009 actieve stichting, die het lesgeld betaalt voor kinderen tussen de vier en achttien jaar die aan actieve kunstbeoefening willen doen, maar van wie de ouders daarvoor het geld niet hebben. Het Jeugdcultuurfonds is een landelijk netwerk van gemeentelijke en provinciale Jeugdcultuurfondsen. De financiering is als volgt. De Rijksoverheid stelt geld ter beschikking aan gemeenten om armoede te bestrijden. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om hiermee te participeren in het jeugdcultuurfonds. Inmiddels kent het fonds zodoende vijfentwintig lokale afdelingen. Ook provincies kunnen deelnemen in het fonds. Naast bijdragen van gemeenten en provincies krijgt het Jeugdcultuurfonds ook inkomsten van donateurs en fondsen die het belangrijk vinden dat kinderen de kans krijgen om muziek te maken en te dansen.

Auteur: Cor Wijn is adviseur Cultuurbeleid bij BMC en auteur van De culturele stad.

468

Reactie verzenden

Share This