Zeer onlangs toog ik met mijn 87-jarige vader door het Rotterdamse Tuindorp-Vreewijk met een cameraman en een reportagemaker met harige microfoon. Het tuindorp waar mijn vader zijn jeugd doorbracht bestaat honderd jaar en dat wordt aangegrepen om de wijk op de kaart te zetten. Het buurtmuseum maakt verschillende films over de geschiedenis van de wijk en één daarvan betreft BN-ers uit Vreewijk.
Mijn vader moest in de opnamen getuigen van de link tussen de Fabeltjeskrant van Leen Valkenier en een amateurtheatergezelschap waar Valkenier en mijn vader in de jaren vijftig deel van uitmaakten. Karakters uit De Krant zouden ontleend zijn aan dit Vreewijkse gezelschap. Mijn vader en zijn broers staan voor de gebroeders Bever. Kortom: de Fabeltjeskrant is van Vreewijk, van Rotterdam-Zuid, van ‘010’. Een eerder staaltje city branding deed in 1993 het Nederlands Architectuur Instituut landen in Rotterdam. Die stad had geadverteerd met de leuze ‘Rotterdam maakt het’ tegenover de Amsterdamse leus ‘Amsterdam heeft het’.
‘Amsterdam heeft het’ is de voorbode geworden van een ‘Amsterdam heeft teveel van het’- gevoel. Te veel toeristen, te druk, wellicht ook te veel leisure die leunt op een karikatuur van de stad, met wiet, seks en fietsen door rood licht. Dat leisure niet meer leuk is lijkt vooralsnog vooral door Amsterdamse burgers gevoeld te worden. Inwoners hebben ook behoefte aan rust en stilte.
Eigen kracht
Buiten Amsterdam roept de ratrace naar cultuur en pret in steden de vraag op of er sprake zou kunnen zijn van een zero sum game. Weliswaar is toerisme een groeimarkt, maar het valt te bezien of elke zichzelf respecterende gemeente zich kan en zou moeten ontwikkelen tot Manhattan aan de Maas, aan de Dinkel of, zoals in mijn eigen woonplaats, aan de Pijnackerse vaart. Riskeren we daarmee niet dat na een overschot aan kantoren en winkels straks ook onze bibliotheken en schouwburgen leeg komen te staan? Dat de voorzieningen glimmen en glanzen, maar geld voor programmering en openstelling ontbreekt?
Jeanet Kullberg:
Riskeren we daarmee niet dat na een overschot aan kantoren en winkels straks ook onze bibliotheken en schouwburgen leeg komen te staan? Dat de voorzieningen glimmen en glanzen, maar geld voor programmering en openstelling ontbreekt?Concurrentie tussen steden is een natuurlijk proces waaraan we in Nederland een fraai dicht netwerk van kleine, deels nooit tot verdere ontwikkeling gekomen historische stadjes te danken hebben die van elkaar gescheiden zijn door landelijk gebied: stukjes gespaard platteland en nieuwe natuur. Dat is een selling point dat nog meer benut kan worden. Daarbij past een vergelijkende presentatie van cultureel erfgoed, die uitnodigt om het bezoek aan Nederland niet tot Amsterdam en Delft te beperken. Maak een rondgang van brander- tot tjaskermolen, en een cultuurhistorische app voor de provincie, met de wervingskracht van Pokemon; benadruk diveristeit.
Museumcirkel
De kunsthandelaar Jaap Polak bepleitte in 2014 iets dergelijks met zijn ‘circleline-musea’. Tien gespecialiseerde musea zouden in een boog om Amsterdam in provinciesteden moeten komen. Specialisatie van de musea zou het internationale cultuurtoerisme goed doen en de provinciesteden een economische impuls geven. Glas in Leerdam, textiel in Tilburg, archeologie in Assen en etnografica in Leiden. Dat laatste museum zou zich, dankzij uitlevering van alle topstukken uit andere ‘wereldmusea’ in Nederland, kunnen meten met het Parijse Musée du quai Branly. Hij aarzelde nog of het Chinees aardewerk naar Delft of naar Leeuwarden zou moeten. Wie dat wint, is spekkoper gezien de groei van Chinees toerisme. Een dergelijke museumspreiding zie ik niet direct van de grond komen, maar er is wel meer aandacht voor de provinciesteden nodig.
De ‘achterkant’ van Nederland zien we behalve in de provincie ook binnen de (grotere) steden, bij de onbekende Nederlanders. Terwijl bibliotheekfilialen, muziekscholen, filmhuizen en volksuniversiteiten meer en meer zijn wegbezuinigd, is er wel degelijk behoefte aan een culturele infrastructuur voor bewoners: plekken waar zij ervaring met kunst en cultuur opdoen of uitbouwen, in contact komen met anderen, hun expressieve ei leggen, hun talenten kunnen tonen en een uitlaatklep vinden voor emoties zoals het uitgesloten blijven van betaalde arbeid. Ook cultuureducatie verdient het niet om sluitpost te zijn, overgelaten aan de markt waar ‘creatieve’ ondernemers kinderen een paar uur ophokken terwijl hun overbelaste onderwijzers uithijgen. Een inclusieve stad is als een sculptuur: niet alleen aan de voorkant interessant, maar aan alle kanten.