Selecteer een pagina

Met Andere Woorden: Geen simpele maat voor DE creatieve stad

Marketing

MMNieuws sprak in het kader van deze special over de rol van de creatieve klasse en het creatief ondernemerschap in de stad en de regio Utrecht met dr. Oedzge Atzema (54), hoogleraar Economische geografie, en dr. Irina van Aalst (41), docent-onderzoeker Stadsgeografie. Beiden geven binnen de faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht onderwijs  onder meer het vak creatieve stad  en doen onderzoek naar de onderwerpen creatieve klasse en creatieve industrie. De afgelopen jaren zijn ze, samen met hun collega dr. Ron Bosch-ma, hoogleraar Regionale economie in Utrecht, betrokken bij een vergelijkend onderzoek op Europees niveau, dat wordt gedaan in Engeland, Duitsland, Denemarken, Zweden, Noorwegen, Finland en Zwitserland en in Nederland. In dat onderzoek wordt geprobeerd op Europees schaalniveau te komen tot uitspraken over de toepasbaarheid van de onderzoekresultaten van Richard Florida in de Verenigde Staten en Canada.

Doel van dit onderzoek was diens vooronderstellingen te toetsen aan de praktijk, met name waar het gaat om het gesuggereerde verband tussen de aanwezigheid van een creatieve klasse en economische groei. Op regionale schaal werd dit verband in alle genoemde Europese landen aangetoond. Daarmee lijkt net als in Noord-Amerika ook in Europa de aanwezigheid van de creatieve klasse een gunstige invloed te hebben op de groei van de economie. Atzema en Van Aalst hebben dit verband ook voor Nederland onderzocht, maar dat gaf minder duidelijke uitkomsten. Dit komt omdat de creatieve klasse in Nederland nogal gespreid woont (en niet alleen in de Randstad). Er blijkt wel een verband te zijn met de groei van de werkgelegenheid in het algemeen en met het aantal startende ondernemers in het bijzonder, maar niet met high tech bedrijven. Er is in Nederland vooralsnog weinig sprake van samenhang tussen een creatieve beroepsbevolking en een innovatieve economie. De Nederlandse creatieve economie blinkt niet uit door een hoge productiviteit en dat drukt de bijdrage van de creatieve klasse aan de economische groei.
Het Utrechtse onderzoeksprogramma omvat ook een vergelijking onder culturele stakeholders in Rotterdam en Utrecht over de aantrekkingskracht van hun stad op de creatieve klasse. De opvallendste constatering is dat voor beide steden andere aantrekkelijkheden naar voren worden geschoven. De door Florida gepromote tolerance van een stad blijkt in Nederland bepaald geen algemene strekking te hebben. De creatieve klasse kickt op plaatselijke kwaliteiten, die per stad verschillen.

Dat hun conclusies niet volledig in overeenstemming zijn met de ideen van Florida is volgens Atzema en Van Aalst een gevolg van enkele methodologische onduidelijkheden in diens onderzoek. Florida brengt de concentratie van de creatieve klasse in een stad of regio in verband met indicatoren voor tolerantie, terwijl vervolgens de aanwezigheid van die creatieve klasse weer dient als verklaring voor economische groei. Atzema: En de causaliteit van dat verband is niet duidelijk. Wonen er veel creatieven in een tolerante stad? Of is de tolerante stad een gevolg van de aanwezigheid van de creatieve klasse? Datzelfde geldt voor de economische groei: groeit de economie in een stad met veel creatieve mensen? Of wonen creatieve mensen graag in een stad met veel economische groei?
Volgens Atzema is het probleem van het onderzoek van Florida meerledig. Allereerst gaat Florida er in zijn Creative Capital Theory vanuit dat de creatieve klasse wordt gedetermineerd door drie Ts: tolerantie, talent en technologie. Maar dat is een bedachte constructie, die met ruimtelijke correlaties niet kan worden ondersteund. Ten tweede is niet duidelijk op welk schaalniveau zijn analyses voor de Nederlandse of Europese situatie relevant zijn. Florida gaat in zijn onderzoek uit van de Amerikaanse context, met grote metropolitane gebieden in een verder voor een groot deel leeg land, met stedelijke centra die op grote afstand van elkaar liggen. Zijn theorie kan dus niet zo maar vertaald worden naar de Nederlandse situatie, en is niet te gebruiken voor het verschil tussen steden als Emmen of Amsterdam. Van Aalst: In de Amerikaanse situatie is het ook bijna altijd zo dat woon- en werkplek zich in dezelfde stedelijke regio bevinden. Dat gaat voor Nederland over het algemeen niet op.
De creatieve klasse is zo groot of klein naar gelang de beroepen die je ertoe rekent, aldus Atzema. Florida maakt binnen de creatieve klasse een onderscheid tussen de super creative core (vooral de kennisintensieve beroepen), de bohemians (met name de kunstzinnige beroepen) en de creative professionals (managers, adviseurs en consultants). Verder maakt hij binnen die creatieve klasse een onderscheid naar het soort werk. Je hebt enerzijds het conceptuele werk van mensen die nieuwe ideen, vormen of methodes bedenken. Daartoe kun je de creative core en de bohemians rekenen. Daarnaast heb je de oplossers, zoals de consultants, de beleidsmakers en de managers (de creative professionals). In de Nederlandse verhoudingen kun je globaal gesproken eenderde van de Nederlandse beroepsbevolking tot de creatieve klasse rekenen, maar binnen dat eenderde deel hoort maar 5% tot de groep van de bohemians. Nu appelleert het gebruik van de term creatieve klasse sterk aan de beroepskwaliteiten van de bohemians. Dat zie je bijvoorbeeld bij beleidsmakers: die willen graag die interessante groep binnen hun grenzen hebben. Zij staan garant voor een menselijke economie, die duurzaam is en waarin het prettig toeven is. Daarbij speelt de aaibaarheidsfactor van het woord een belangrijke rol. Maar het gaat maar om 5% van dat 1/3 deel. Er is sprake van een soort vliegwiel, waarbij de prettige connotatie van de creatieve klasse gebruikt wordt voor het idee dat economische groei ontstaat door toedoen van een veel grotere groep. Dat het overgrote deel van de creatieve klasse voor hun werk niets met de bohemians van doen heeft, wordt letterlijk op de koop toegenomen. Zo blijken die super core en professionals over het algemeen over een veel hoger inkomen te beschikken dan de bohemians.

Een ander probleem is de relatie die Florida legt tussen de woonvoorkeur van de creatieve klasse en het begrip tolerance. Atzema: Tolerantie is een lastig te meten begrip en het heeft vele gezichten. Zo is er een sociale dimensie van tolerantie, waar Florida zelf de nadruk op legt. Het gaat dan om een open en welwillende houding tegenover nieuwkomers. Maar er is ook een ruimtelijke dimensie, bijvoorbeeld de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit van de stad, en een politieke dimensie, bijvoorbeeld de mate waarin de lokale politiek openstaat voor culturele initiatieven van onderop. In het meeste onderzoek op dit gebied gebruikt men allerlei indexen, zoals de etnische diversiteit (de Melting Pot index) of de aanwezigheid van een homo-scene (de Gay index) en gaat men de statistische samenhang na met de concentratie van de creatieve klasse.
Er is nog weinig onderzoek gedaan naar wat de creatieve klasse eigenlijk zelf vindt. Atzema: Florida heeft wel allerlei interviews gehouden met profielgroepen, maar heeft toch vooral statistische analyses van steden gemaakt. Wij hebben net een onderzoek afgesloten voor de Provincie Utrecht en het Bestuur Regio Utrecht waarin we nagaan f de creatieve klasse in de regio Utrecht, Hilversum en Amersfoort zelf die tolerantie waar Florida het over heeft zo belangrijk vindt. Hieruit blijkt dat de meerderheid van de Utrechtse werkende beroepsbevolking sociale tolerantie in hun woonplaats van groot belang vindt. Daar heeft de creatieve klasse dus bepaald niet het alleenrecht op. In Amerika kon dat wel eens anders liggen. Ruimtelijke tolerantie wordt overigens wel belangrijker gevonden door de creatieve klasse, vooral door bohemians. We constateren eigenlijk twee dingen. Allereerst dat mensen met niet-creatieve beroepen sociale tolerantie vaker belangrijk vinden dan de creatieve klasse. En ten tweede dat binnen die creatieve klasse de bohemians lager scoren.

Naast tolerantie spelen ook de beschikbaarheid van voldoende werk, aantrekkelijke (koop)woningen en de aanwezigheid van uitgaans- en culturele voorzieningen een rol bij de woonplaatskeuze van de creatieve klasse. De betekenis van al deze factoren speelt zich af op verschillende geografische schalen. Zo is de arbeidsmarkt van de creatieve klasse een regionaal fenomeen, zelfs een Randstadfenomeen. De woningmarkt voor de creatieve klasse is meer een stadsgewestelijk fenomeen. Atzema: Uit ons onderzoek blijkt dat de creatieve klasse zich op de woningmarkt niet anders gedraagt dan andere bewoners. Zo woont de creatieve klasse niet alleen in de binnenstad, maar ook in suburbane plaatsen, zij het dat het dan minder vaak bohemians zijn. Ga je echt op zoek naar belangrijke kwaliteiten van plaatsen, dan moet je die weer op stads- of buurtniveau gaan zoeken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de aanwezigheid van aantrekkelijke cafs en kleinschalige culturele voorzieningen of de levendigheid van de buurt. Er zijn met andere woorden op verschillende schalen verschillende krachten werkzaam. Al die factoren moeten eerst verfijnd worden geanalyseerd voordat men een bepaald gebied uitroept tot een bij uitstek creatieve regio of stad. Er bestaat niet alleen geen simpele maat voor de creatieve stad, maar er is ook geen enkelvoudige schaal waarop de creatieve stad opereert.

Van Aalst: Een ander probleem is de gehanteerde of te hanteren definitie. Over wie heb je het wanneer je praat over de creatieve klasse? Begrippen als de creatieve klasse en de creatieve industrie worden naar believen door elkaar gebruikt. Atzema: In de discussies wordt de creatieve klasse vaak gelijk gesteld met de creatieve ondernemer. Maar het overgrote deel van de leden van die creatieve klasse is geen creatieve ondernemer. Het merendeel ervan is gewoon in loondienst. Ook in dit opzicht verschilt de creatieve klasse in Nederland van die in de Verenigde Staten. Eigenlijk heeft de creatieve klasse in Nederland een erg beschermde status, terwijl er in Amerika veel meer ondernemerschap en arbeidsmobiliteit is. Wie in Nederland als lid van de creatieve klasse wel een eigen bedrijf heeft, is bovendien vaak niet werkzaam in een culturele markt. Het gaat vaker om kantoor aan huis dan om atelier aan huis.

Van Aalst: Ik heb me in mijn onderzoek van de laatste jaren vooral geconcentreerd op de creatieve bedrijvigheid in Utrecht en de regio. In samenwerking met onder meer de HKU, het CMKBU en de gemeente hebben we de creatieve bedrijvigheid in Utrecht in kaart gebracht. Dat heeft onder meer geresulteerd in een fiets- en wandelroute langs de creatieve bedrijven in Utrecht en in een website, Utrecht CS. Je ziet in veel steden op dit moment spontane netwerken tussen creatieve bedrijfjes ontstaan. Op basis van het onderzoek dat wij hebben gedaan hebben we geprobeerd een platform te creren waar vooral de kleinere creatieve bedrijven onderling contacten kunnen leggen. Utrecht kent weliswaar al netwerken per sector, zoals de grafische sector en de reclame, maar de kunst is die op grotere bijeenkomsten, zoals Kunstgras, in contact te brengen met creatieven uit andere sectoren. Het is daarbij wel de vraag in hoeverre je dat op stedelijk niveau moet uitwerken. Je hoort vaak dat netwerkcontacten boven dat stedelijk niveau uitgaan.

Uit de onderzoeken van Atzema en Van Aalst blijkt dat creatieven vaak bewust kiezen voor Utrecht als vestigingsplek. Als argument wordt daarbij vaak de kleinschaligheid genoemd. Van Aalst: Er moet in een stad niet alleen sprake zijn van betaalbare fysieke ruimte, maar ook intellectuele ruimte. Creatieven hebben het idee dat ze in een stad als Utrecht meer kunnen opvallen dan in een stad als Amsterdam, waar een veel grotere massa aan kleine bedrijfjes zit. Utrecht heeft nog een menselijke maat en dat wordt vaak geroemd.
De vraag is of de onderlinge contacten in die netwerken niet beperkt blijven tot met name de kleinere bedrijven. Van Aalst: In Utrecht zie ik dat probleem niet. In Utrecht is de schaal zo klein dat naast kleinere bedrijven ook grotere bedrijven vertegenwoordigd zijn. Atzema: Je ziet in de creatieve sector wel nog een zekere angst voor commercie. En als er contacten zijn met grote bedrijven wordt er door creatieven vaak alleen nog gedacht in termen van sponsoring. Terwijl het er natuurlijk om gaat om als bedrijf zelf economisch sterk te worden. De vraag is daarnaast welk voordeel grotere bedrijven hebben met het deelnemen aan een netwerk. Grote bedrijven hebben vaak hun eigen manier om talent aan te boren.

Beleidsmakers kunnen heel wat leren uit de onderzoekingen van Atzema en Van Aalst. Als je creatieve mensen wilt behouden voor je stad, moet je bepaalde dingen faciliteren. Je moet zorgen voor betaalbare bedrijfsplekken, maar je moet er ook voor zorgen dat er vanuit die bedrijven nieuwe dingen ontstaan. Het gaat in feite om een creativiteitsspiraal, zo stelt Van Aalst. En Atzema vult aan: Een stad moet zichzelf promoten. Branding is nodig, want door branding leg je de nadruk op een bepaald soort activiteiten. Maar die activiteiten moeten natuurlijk worden gevoed door initiatieven van onderop. Wanneer dat zich uit in specifieke netwerken moet je er als stad voor zorgen dat dat weer input vormt voor die branding. Zo krijg je die creativiteitsspiraal waar Irina het over heeft. Je moet als stad heel gericht aangeven waar je op focust. Het is jammer dat steden, ook binnen de Randstad, vooral op elkaar letten en ervoor kiezen om concurrent van elkaar te zijn. Je moet elkaar niet op dezelfde gebieden beconcurreren, je moet proberen je op bepaalde gebieden te onderscheiden en daarbij uitgaan van wat je al in huis hebt.
Van Aalst: Utrecht heeft veel sterke punten als vestigingsplaats. Utrecht is populair vanwege zn centrale ligging. Extra voordeel is dat het dichtbij Amsterdam ligt. De menselijke maat van de stad is belangrijk, maar het uitgaanscriterium telt ook mee. Atzema: Utrecht kan zich onderscheiden door zich te richten op de mensen die aan het begin staan van hun carrire. Utrecht is natuurlijk in de eerste plaats een onderwijsstad, waar jaarlijks duizenden jonge, veelbelovende mensen komen wonen. Dat geldt ook voor andere universiteitssteden, maar anders dan bijvoorbeeld in Rotterdam wil men hier ook graag na de studie blijven wonen. De stad zou een totaalpakket moeten bieden van voorzieningen, gericht op mensen die in de meest dynamische periode van hun carrire zitten. Verleng vervolgens de stedelijke roltrap door bevordering van de doorstroming op woningmarkt en biedt variatie en differentiatie aan. En denk daarbij niet te beperkt of te lokaal. Zet de gehele regio in om dit ideaal te bereiken. De creatieve klasse benoemt de aantrekkelijkheid van bepaalde plekken in de regio op geheel verschillende wijze. Het Floridiaanse profiel komt in Utrecht op n plek nadrukkelijk naar voren: de binnenstad. De creatieve klasse in Amersfoort roemt de daar aanwezige culturele voorzieningen. Hilversum is bezig om de belevingskwaliteit van het mediapark te verbeteren. Stem dit alles goed op elkaar af tot een aantrekkelijk totaalpakket. De afstanden tussen de drie steden zijn klein genoeg om van elkaars voordelen te profiteren. Om te wonen biedt de gehele regio voor de creatieve klasse een grote verscheidenheid aan van interessante woonplaatsen. Het gaat om vestigingsplekken in en buiten de steden. Dat hoeft wat de creatieve klasse betreft echt niet allemaal in de binnenstad en omliggende wijken. Ook de creatieve klasse zoekt gewoon een huis met een tuin, met goede scholen en winkels in de buurt en liefst op een gemakkelijk bereikbare afstand van de culturele voorzieningen. Utrecht zelf heeft als stad beperkte ruimte, al zijn er in de buurt van de Jaarbeurs in de Merwedekanaalzone nog volop mogelijkheden om te bouwen aan de creatieve stad Utrecht. Ook de woningbouw in Leidsche Rijn loopt de komende jaren nog door. Maar de belangrijkste troef is toch dat de regio Utrecht als geheel naast stedelijke kwaliteiten (ook in Amersfoort en Hilversum) veel natuurlijke kwaliteiten (de Heuvelrug, het Gooi) in huis heeft. De groene kwaliteit van de stad en regio Utrecht wordt door de creatieve klasse het meest als belangrijke woonmotief genoemd. Tot ver in het buitenland staat Utrecht bekend als green city en ook de creatieve klasse weet dit te waarderen. Samen met de menselijke maat van het culturele leven en de monumentale en architectonische kwaliteit van gebouwde omgeving vormt dat een duidelijke boodschap.

Auteur: Menno Heling & Pieter de Nijs redactie@mmnieuws.nl

468

Reactie verzenden

Share This