Selecteer een pagina

MINDER MANAGEN, MEER ONDERNEMEN

Algemeen
Michiel van der Kaaij (44), voorheen directeur van Erfgoed Actueel, werd twee jaar geleden directeur van wat toen nog de Federatie Kunstuitleen (FKU) heette. Sinds een half jaar kan hij zich directeur van stichting Artes noemen. Deze stich-ting is voortgekomen uit het bureau van de Federatie Kunst Uitleen, die op haar beurt is omgedoopt in de Federatie Kunstbemiddeling.


Als trend noemt Michiel van der Kaaij de tegenstelling die bij het onderwerp creatieve industrie steeds een opvallende rol speelt: In die twee sectoren worden twee verschillende talen gesproken. Je loopt, als je de richting van privaat opgaat, het risico dat je er in de publieke sector compleet uitgedonderd wordt. Opeens geven de subsidieloketten niet meer thuis. Een opstartend ICT-bedrijf komt door allerlei stimuleringsmaatregelen gemakkelijker op gang dan een cultuurbedrijf. De overheid creert verwachtingen, maar maakt die niet waar. Ik vind het als vertegenwoordiger van een culturele instelling gemakkelijker om in de private sector een opdracht binnen te slepen dan bij de overheid.

Kun je in het kort schetsen hoe het business model met een verbrede branchevereniging en een aparte stichting tot stand gekomen is? Wat waren de belangrijkste drijfveren voor die reorganisatie?
Die beweging was al ingezet toen ik twee jaar geleden begon als directeur van de FKU. Van veel brancheleden werden de subsidies afgebouwd, in het bijzonder de verwervingssubsidie, en daar werden de noodklokken over geluid. Tegelijk was het ook duidelijk dat er andere wegen ingeslagen moesten worden. Toen ik net een maand in dienst was, werd bekend dat de subsidies van de verschillende brancheverenigingen ook zouden worden afgebouwd. Weliswaar viel die beslissing binnen de omslag die we wilden maken, maar dat het zo snel zou gaan, had ik niet verwacht. We zijn daarin gewoon meegegaan. We stonden immers toch al voor een aantal uitdagingen. We zagen dat we, als we als branchevereniging in ons eigen onderhoud zouden moeten voorzien meer markt nodig hadden, want met 50 leden zijn je inkomsten niet groot.
Tegelijk realiseerden we ons dat de kunstbranche erg versnipperd is. Musea, galeries, kunstuitlenen ieder doet zn eigen ding, maar er zijn natuurlijk ook mogelijkheden om samen dingen te gaan doen. In ieder geval was het nodig om het bureau los te koppelen en om de mogelijkheid te krijgen andere instellingen dan de leden te gaan bedienen, bijvoorbeeld door op het gebied van collectieve promotie te bekijken wat galeries en kunstuitleeninstellingen gemeenschappelijk hebben. Op deze manier doe je daadwerkelijk iets aan die versnippering.
Ten tweede had de FKU al het voornemen om te gaan verbreden. Dit met de gedachte dat het verschil tussen commercieel en ideel aan het vervagen was. Tegelijk werd duidelijk dat de commercilen het eigenlijk best goed deden en dat beide partijen ook van elkaar kunnen leren. Ik merkte overigens dat de nieuwe, commercile toetreders ook verlegen zaten om het kwaliteitsimago van de FKU. Dat alles betekende dus dat de branchevereniging zou worden uitgebreid naar een vereniging voor de kunstuitleenbranche als geheel, voor kunstbemiddelaars die zich bezighouden met het uitlenen, leasen en het adviseren over kunst.
Tot slot zagen we dat er binnen de branchevereniging sprake was van verschillende niveaus van opereren. De lead voor het FK-bestuur ligt primair bij de belangenbehartiging.
Een ander niveau van opereren is dat van collectief organiseren: kwaliteitszorg, collectieve promotie en scholing.. Daar hebben we als stichting Artes de nadruk opgelegd, en dan vooral op de collectieve promotie. Daarnaast is er een derde niveau: dat van het individueel profiteren: voordelen bieden aan leden, zoals korting op allerlei verzekeringen. We zijn nu bezig met een aangepast boekhoudprogramma, gesteund door een netwerk van boekhouders.
Uiteindelijk heeft de hele reorganisatie geresulteerd in de huidige situatie, waarin de FK als de FKU voorheen, functioneert als brancheorganisatie met daarnaast een onafhankelijke stichting, Artes, die functioneert als werkmaatschappij. Deze werkt overigens ook voor bijvoorbeeld de Nederlands Galerie Associatie. De verzelfstandiging van de virtuele kunstuitleen heeft geresulteerd in een aparte BV, Artstart. Deze verleent ook opdrachten aan Stichting Artes.

Was de situatie, bijvoorbeeld op het gebied van collectieve promotie, bij de FKU anders dan je nu net schetste?
Nee, niet wezenlijk anders. Er werd echter vaak alleen gekeken naar de beleidsthemas van de overheid. De FKU liep dus feitelijk aan het lijntje bij de politiek. Dat gebeurt vaak zonder dat je daar erg in hebt. De enige manier om te voorkomen dat dit nu weer gebeurt, is ervoor te zorgen dat je publieke en private inkomsten spreidt en niet te veel op een paard wedt.

Heeft het rapport van Berenschot over branche- bestel- en opdrachttaken een rol gespeeld in de reorganisatie die je net schetste?
Natuurlijk. De FKU was een brancheorganisatie en het was duidelijk dat zij geen structureel geld meer zou krijgen van de overheid. Nu bestaat er naast de brancheorganisatie een aparte stichting. Het idee was uiteraard dat wat een vereniging niet mag, een stichting misschien wel kan doen met overheidsgeld. Op deze manier proberen we op verschillende manieren aan geld te komen.
Op dit moment halen we 1/8 van onze inkomsten uit opdrachttaken; 7/8 moet uit bijdragen van leden, sponsoring en fondsen komen. Bij die opdrachten probeer je je ervaring en expertise te gelde te maken. Zo hebben we net, met financile steun van de Mondriaan Stichting en het ministerie, in opdracht van de Nederlandse Galerie Associatie (NGA) en de FK een onderzoek afgerond naar de markt voor verkoop, verhuur en uitleen van hedendaagse beeldende kunst (zie kader op p.14). Met enkele intrigerende uitkomsten, bijvoorbeeld dat de leeftijd van 16 tot 20 jaar veel belangrijker is voor de ontwikkeling van interesse in de hedendaagse beeldende kunst dan tot nu toe werd aangenomen.

Jullie inkomsten komen nu dus voornamelijk van de leden.
Ja, en ook nog voor een deel van subsidies. Maar die verhouding is aan het wijzigen. Vroeger kwam 2/3 van het Rijk en 1/3 van de leden van de branchevereniging. Maar FK-leden betalen op dit moment al redelijk veel contributie: van 650 tot 1.250 euro per jaar, afhankelijk van de grootte van de organisatie. Potentile leden schrikken van die contributie. Daarom is het bieden van ledenvoordelen heel belangrijk. In de praktijk gebeurt dat ook. De FK-leden kunnen op termijn de helft van hun contributie terugverdienen via die voordelen.

Wat was de reactie van de leden toen duidelijk werd dat de branchevereniging zich ook ging richten op commercile leden?
De FKU-leden zagen die ontwikkelingen al aankomen. Er zijn wel leden die daar problemen mee hebben, maar het merendeel niet. De FKU is geen leden kwijtgeraakt. Om nieuwe leden te werven hebben door het hele land gesprekken plaatsgevonden. Dit jaar heeft de Stichting Artes voor de FK zeven nieuwe leden geworven. Bij die werving stuit je wel op de beperkingen van de vereniging, want in de ogen van sommige leden haal je de concurrentie binnen. Aan de andere kant stellen nieuwe, commercile leden ook wel vragen bij de werving, want zij hebben zeker belang bij een vorm van exclusiviteit, die hoort bij het imago van de FK. Het is grappig om te merken dat sommige nieuwe commercile leden zich juist aan de kwaliteitskant scharen.

Hebben jullie bij die omschakeling op de een of andere manier aanmoediging gekregen van de staatssecretaris?
Nee, wel in woorden, maar niet in daden. Ik ken andere sectoren, zoals de erfgoedsector, waar het veel gemakkelijker ging. Maar ik heb de indruk dat we wel iets teweeg hebben gebracht in de sector. Er mag wat mij betreft best meer aandacht zijn voor het culturele bedrijfsleven. Het zou leuk zijn als er iets zou bestaan als de verkiezing van het culturele bedrijf van het jaar.

Wat maakt de FK tot een goed cultureel ondernemer?
Het gaat om evenwicht. Het betekent voor mij minder managen, meer ondernemen, dus kijken hoe je met gebruik van moderne marketing- en managementtechnieken de bedrijfvoering kan verbeteren. Of daar subsidie bij komt of niet is een tweede. Wij zitten aan de ondernemerskant. Ik vind overigens dat de overheid zelf ook wel ondernemender kan worden.

In het rapport van Berenschot werd gesteld dat de ondersteuningssector een veel te groot aantal instellingen kent en dat sanering hoognodig was.
Ik vond niet dat er sprake is van teveel ondersteuning, wel van versnippering. Ik vond de opgevoerde cijfers ook niet werkelijk overtuigend. En het is vreemd wanneer de oplossing uitsluitend gezocht wordt in het onderbrengen van de brancheverenigingen in nieuwe sectorinstituten. Als die sectorinstituten hetzelfde gaan doen als wat de verenigingen vroeger deden, ben je niet veel verder. Ik was het wel eens met de constatering in het Berenschot-rapport dat een directeur van een branchevereniging in een lastige positie zit, wanneer hij aan de ene kant de belangen van zn leden moet verdedigen, terwijl hij aan de andere kant zn oor moet laten hangen naar de overheid. Maar ik vind het niet erg dat het ministerie aandringt op schaalvergroting en fusie.

In hoeverre zou het zinvol zijn om de stichting Artes en de FK op te laten gaan in een nieuw sectorinstituut beeldende kunst? Jullie activiteiten op het gebied van collectieve promotie sluiten bijvoorbeeld naadloos aan bij wat Museumkaart doet.
Dan heeft het die naam, maar dan loop je wel weer aan de leiband van de overheid. En daar word je lui van. Ik weet niet tot in detail wat de NMV van plan is, maar ze is bewust niet opgegaan in het nieuwe sectorinstituut voor erfgoed. De NMV wil uiteraard haar eigen richting blijven bepalen en haar eigen branche blijven vertegenwoordigen. Dat konden ze uiteraard ook zeggen omdat ze over het instrumentarium van de Museumkaart beschikken. Zoiets hebben wij (nog) niet.
Maar het is wel onze ambitie om meer samen te gaan werken, en bijvoorbeeld diensten te gaan verlenen voor andere instituten binnen de sector. Dat we ons ontwikkelen tot zoiets als een niet structureel gesubsidieerd sectorinstituut, met een gemengde financiering, opdrachten van de overheid, geld uit de branche en sponsorgeld.

Jullie hebben op dit moment drie promotiemiddelen: de Kunst-10-daagse, de nieuwe kunstportal en een Kunstbon. Kun je daar iets meer over zeggen?
De portal is vorig jaar gelanceerd. De Kunst-10-daagse is een soort van open huis van kunstuitlenen en galeries. Het idee is duidelijk te maken dat er op 150 plaatsen in Nederland, dus bij iedereen in de buurt, kunstbemiddelaars zijn, die gepassioneerd zijn en jou op weg kunnen helpen als je kunst in huis wilt hebben. Het is een beetje een Boekenweek-idee. De kunstportal, www.artstart.nl, vervult nu de Funda-rol, maar moet naast een community functie ook een webwinkel-functie krijgen. Het is een interessant instrument om meer privaat geld in de sector te pompen. Over de Kunstbon overleggen we op dit moment met een aantal banken en verzekeraars. We mikken erop die Kunstbon op 1 januari 2008 in pilot-vorm te lanceren. Het idee is vergelijkbaar met de Boekenbon. We mikken er met name mee op de bedrijvenmarkt, maar we zoeken ook aansluiting met bijvoorbeeld museumwinkels.

Hoe ziet jullie organisatie er over tien jaar uit?
Ons staat de CPNB-formule voor ogen. We willen als stichting Artes dan alle kunstbemiddelaars in Nederland, dus kunstuitlenen n galeries, bedienen. Daaronder kunnen ook bijvoorbeeld bedrijven vallen die andere bedrijven adviseren over fiscale regelingen met betrekking tot beeldende kunst.

Zie jij nog spannende initiatieven in andere sectoren?
Ik vind wat Premsela doet aardig. Hier loert echter het gevaar van teveel institutionalisering. Ook ben ik benieuwd wat de NMV gaat doen in de nieuwe constellatie, naast het nieuwe sectorinstituut voor erfgoed. Het werk van de NMV lijkt het meest op wat wij willen. De VSCD heeft het natuurlijk al langer goed voor elkaar, ook met hun Bureau Promotie Podiumkunsten. En het Nederlands UitBuro timmert aardig aan de weg.

Auteur: Menno Heling & Pieter de Nijs redactie@mmnieuws.nl
468

Reactie verzenden

Share This