Selecteer een pagina

Musea als ‘the place to be’

met andere woorden

Algemeen
Op 14 november 2008 organiseerde Mediamatic samen met Stichting DOEN een symposium voor kunst-, cultuur-, en erfgoedorganisaties onder de titel ‘Kom je ook?’ Centrale vraag: wat kan de cultuursector met Web 2.0 toepassingen en hoe gebruik je die om je publiek te betrekken bij je instelling? ‘Kom je ook?’ lokte zo’n 260 belangstellenden naar het gebouw van de Amsterdamse Openbare Bibliotheek, waar ze konden luisteren naar internationale experts op het gebied van Web 2.0-toepassingen. Ook konden ze getuige zijn van een heuse ‘pitch’ met als prijs een Mediamatic-clinic (zie hiervoor de rubriek Centraal in dit nummer). MMNieuws maakte van de gelegenheid gebruik om twee sprekers uit de VS te interviewen, beiden kenners op het gebied van het gebruik van sociale media bij musea.


Nina Simon geeft leiding aan Museum 2.0, een designbureau dat sociale technologie inzet om dynamische en interactieve tentoonstellingen en programma’s te ontwikkelen voor musea wereldwijd. Op haar blog www.museumtwo.com besteedt ze ruim aandacht aan recent onderzoek voor musea rond het ontwikkelen van participatory design en nieuwe technologieën. Shelley Bernstein is manager of Information Systems bij het Brooklyn Museum. Ze werkt  sinds 1999 aan de ontwikkeling van de community-oriented missie van het museum. Shelley is de initiator van de webinitiatieven van het Brooklyn Museum op MySpace, Facebook, Flickr, YouTube en Twitter.

Hoe staat het met Web 2.0-toepassingen van musea in de VS?

Shelley Bernstein: Er is een grotere groep musea actief op Flickr, maar er zijn maar ongeveer tien musea, die voorop lopen waar het gaat om het ontwikkelen en gebruiken van nieuwe technologieën. De musea die er nog niet mee bezig zijn, raken wel geïnteresseerd, maar dat is vooral omdat ze bang zijn dat ze de boot gaan missen. Ze zien het gebruik van Web 2.0 technologieën niet als een strategisch middel, maar als een manier om meer publiek te genereren.

Wat kan de reden zijn dat er nog zo weinig musea met Web 2.0-toepassingen bezig zijn?

Shelley Bernstein: Ik kan alleen vertellen waarom wij het doen. Onze missie is gericht op onze lokale community. Wij willen dat mensen daadwerkelijk naar ons museum komen. Maar toen we jaren geleden naar de mogelijkheden van Web 2.0 keken, was het voor mij duidelijk dat we via het web andere communities konden bereiken dan alleen de Brooklyn community. We probeerden dat op een zeer persoonlijke manier, want dat is wat wij willen: mensen op een persoonlijk niveau betrekken bij ons museum en bij kunst. Ik vind overigens de term Web 2.0 niet erg duidelijk gedefinieerd. Ik gebruik liever de termen social technology of social networks. Het gaat immers om een middel om mensen met elkaar in contact te brengen. Nina Simon: Websites zijn niet slechts een gimmick om een groter of jonger publiek te trekken. In veel musea gaat het niet per se om user generated content, maar om dynamic content. Studies hebben aangetoond dat museumbezoekers iets missen dat te maken heeft met het hier en nu, en met henzelf. Daar ligt een heel andere kant van Web 2.0, waarbij het gaat over de mogelijkheid om mensen in contact te brengen met informatie die zíj willen en ook met de mogelijkheid om steeds nieuwe inhoud binnen te brengen. Veel museumbezoekers zeggen dat ze willen begrijpen op welke manier de informatie die ze krijgen aangeboden voor hen relevant is.

Jullie zijn het niet eens met de stelling dat musea die niet actief zijn op Web 2.0-terrrein het contact met, met name jongere bezoekers zullen verliezen?
Shelley Bernstein: Dan ga je uit van de veronderstelling dat alle jongeren geïnteresseerd zijn of actief bezig zijn met nieuwe technologie. Dat gaat in ieder geval niet op voor mijn museum. Op onze blog reageren vooral mensen in de leeftijdsgroep van 30 tot 50 jaar. Je zou kunnen concluderen dat we met ons sociale netwerk eigenlijk het publiek bereiken dat eerder ook al gewoon naar het museum kwam. Nina Simon: Ik geloof niet dat technologie nodig is om iemand – van welke leeftijd dan ook – een goede museumervaring te bezorgen. Alle media kampen op dit moment met het probleem hoe ze met de nieuwe culturele omgeving moeten omgaan. Filmmaatschappijen besteden tegenwoordig veel geld aan 2.0 technologieën voor marketingdoeleinden. Hun doel is simpelweg meer mensen aanzetten om hun films te zien. Ze veranderen daarmee niet noodzakelijkerwijs datgene waar de filmervaring om draait. Ik bedenk vaak dat wij zo kort van memorie zijn: we bezoeken een museum of gaan naar een film, lopen naar buiten, praten er even over en dat was het. Je kunt je andere situaties voorstellen. Ik bezocht laatst een tentoonstelling voor moderne kunst en daar moedigden ze je aan om props te gebruiken om een human sculpture te maken, daarvan een foto te maken en die op hun blog te zetten. Ik was daar alleen en ik had mijn telefoon, maar ik kon geen foto van mezelf maken. Maar ik ontmoette iemand en we namen foto’s van elkaar. Die zette ik op mijn blog en daarna e-mailden we elkaar. Een week lang hadden we contact en die conversatie gaat nog steeds door. Op zo’n manier wordt een museum meer een deel van de culturele ervaring van een bezoeker.
Het is interessant om na te denken over het percentage virtuele bezoekers dat je trekt met nieuwe technologieën. Een museum dat twintig keer zoveel online bezoekers trekt dan daadwerkelijke bezoekers zou zich kunnen afvragen of het meer middelen moet stoppen in online activiteiten. Of is het belangrijker dat je meer daadwerkelijke bezoekers trekt? Ik kan me voorstellen dat dat laatste voor het Brooklyn museum geldt, met zijn missie die is gericht op de lokale community. Maar er zijn andere musea met andere missies, zoals het Holocaust Museum. Dat heeft als missie bezoekers bewust te maken van genocide en hoe dat valt te voorkomen. Voor hen is het niet van belang of een bezoeker het museum online of live bezoekt.

Zullen er als gevolg van de ontwikkelingen op het gebied van Web 2.0 en user generated content verschuivingen ontstaan binnen de kunstinstellingen? Krijg je via het web meer inzicht in wat het publiek wil zien of horen en zal daardoor de praktijk van top-down beslissingen door conservatoren, directeuren of regisseurs over wat er wordt geprogrammeerd plaats maken voor meer ‘democratisch’ tot stand gekomen beslissingen?

Shelley Bernstein: Het is nog te vroeg om op zo’n vraag een antwoord te geven. Wij hebben immers pas zo’n drie of vier jaar met deze ontwikkelingen te maken. Ik weet dat de kunstinstellingen rekening houden met wat ze van hun publiek te horen krijgen en dat ze daarover discussiëren. Zal daarmee de praktijk voor conservatoren veranderen? Ik denk van niet. Je hebt altijd hun kennis nodig. Betekent het dat de programmering kan worden verrijkt? Dat denk ik wel. Maar conservatoren zul je altijd nodig hebben.

Na Web 2.0 wordt er nu ook gepraat over Web 3.0. Wat zou Web 3.0 idealiter brengen?
Nina Simon: Web 2.0 is al een term die verwarring wekt, en dat geldt nog meer voor Web 3.0. Het idee van cloud computing is op dit moment wel een hot item, maar dat heeft weinig te maken met iets als user generated content. Ik heb een gadget op mijn mobiele telefoon die, wanneer ik ga hardlopen, aangeeft hoe hard ik loop en hoe lang. Ik zou graag iets dergelijks hebben voor een bezoek aan, bijvoorbeeld, een kunstmuseum. Hoe lang stond ik voor welk schilderij, wat heb ik bekeken – noem het een persoonlijk verslag van mijn bezoek aan dat museum, dat ik ook kan koppelen aan de persoonlijke verslagen van andere bezoekers. En ik zou graag multi langual willen kunnen surfen, met labels in verschillende talen, en met verschillende interpretatieve gezichtspunten. Maar ik word het meest enthousiast van het idee dat ik via de tentoongestelde objecten connectie kan maken met andere bezoekers. Uiteraard is het interessant te weten waar we over tien jaar staan, maar uiteindelijk geldt alleen dit: ‘content is just something to have a conversation about.’ Wanneer ik in m’n eentje een kunstmuseum bezoek, heb ik geen geweldige ervaring – die heb ik pas wanneer ik met iemand ga die een connectie heeft met wat er te zien is, en daarmee mijn interesses weet aan te vuren. Wat mij dus interesseert, is: hoe zorgen we ervoor dat die gesprekken mogelijk worden, zonder dat we voor een goede ervaring afhankelijk zijn van de persoonlijke verhalen van stafleden van een museum. Wat interessant is aan Web 2.0 is dat mensen reageren op persoonlijke verhalen, ook al is de inhoud daarvan niet helemaal accuraat. 
Wat mij tegenstaat, is dat musea waar het gaat om sociale media zich vaak beperken tot ‘geef ze een plek waar ze commentaar kunnen leveren’, zonder dat ze zich realiseren dat er uit ervaringen van bezoekers een geweldige inhoud kan ontstaan. Musea investeren te weinig in ontwerpen voor dergelijke middelen, zeker wanneer je het vergelijkt met de investeringen in het ontwerp van tentoonstellingen. Volgens mij hebben mensen plekken nodig waar ze elkaar kunnen ‘treffen’ en waar ze met elkaar ervaringen kunnen uitwisselen. Musea kunnen daarvoor ‘the place to be’ zijn.

Auteur: Menno Heling & Pieter de Nijs redactie@mmnieuws.nl
Referenties: 
468

Reactie verzenden

Share This