Selecteer een pagina

Musea en Matthes: de niet vervulde belofte van internet

Algemeen
In de negentiende eeuw waren veel musea slechts toegankelijk op afspraak. Bezoek was voorbehouden aan een culturele elite die met gepaste kleding (hoge hoeden voor heren) en onderworpen aan een strakke gedragsetiquette kon genieten van kunstwerken, zeldzame voorwerpen en rariteiten. De collecties waren het resultaat van elitaire verzameldrift en de invitaties tot toegang circuleerden vooral in eigen kring.


In de twintigste eeuw breidde zowel het aantal musea als het aantal bezoekers zich sterk uit. Musea werden meerdere dagen per week opengesteld en bij de deur werd geen stringent selectiebeleid meer gevoerd. In principe kon, zeker in de tweede helft van de twintigste eeuw, iedereen naar het museum. Toch bleef het museumbezoek zijn elitaire karakter behouden. In de laatste decennia van de twintigste eeuw kwam gemiddeld een op de drie Nederlanders jaarlijks wel eens in een museum. Dat betekent tevens dat twee op de drie Nederlanders niet gaat.
Desondanks zijn niet-bezoekers niet totaal onwetend over ons culturele erfgoed. Door boeken te lezen en later ook door televisie te kijken, kwamen velen in contact met de materile verworvenheden van onze cultuur. De groep die via die media van het culturele erfgoed kennis neemt, is aanzienlijk groter en diverser samengesteld dan die van de feitelijke bezoekers. Daarom wordt wel gesproken over de democratisering van de cultuur door de media.

Het internet is een nieuwe manier waarop musea zich aan het publiek kunnen presenteren. Nu de technische kennis die nodig is om een website te maken steeds kleiner wordt, is het ook voor kleinere musea mogelijk om op het web aanwezig te zijn. In aanleg zorgt internet dus voor een dubbele democratisering: het verlaagt de drempel voor personen met een culturele belangstelling en het biedt aanbieders gelijke kansen op digitale tentoonstelling.
De virtuele musea zijn 24 uur per dag geopend en met een klik van de muis toegankelijk. Met de groei van de groep personen met een internetaansluiting (66% van de Nederlandse huishoudens had in 2002 een aansluiting) groeide de potentile digitale bezoekersgroep van musea. In eerste instantie virtueel, maar wellicht zijn de culturele surfers ook tot een fysiek bezoek te verleiden. Voor dit nieuwe medium geldt bovendien dat daarmee vooral de in musea ondervertegenwoordigde groepen bereikt lijken te kunnen worden. Zo laten vooral jongeren hun gezicht nauwelijks zien in de musea, terwijl hun presentie in het virtuele domein groot is. Zet internet een verdere democratisering van cultuur in gang? Het biedt immers kansen voor (virtueel) bezoek en voor (virtueel) aanbod.
Vooralsnog lost het internet zijn belofte van publieksvergroting en publieksverbreding nog niet in. Slechts een klein deel van de Nederlandse bevolking (3%) haalt informatie over musea van internet. Lichtpunt is dat onder deze groep de museumbezoekers weliswaar oververtegenwoordigd zijn, maar dat ook niet-bezoekers er gebruik van maken.

Internet biedt musea en verzamelaars meer kansen zich te presenteren dan de traditionele media, waarvan de dagbladen en de televisie de meest gebruikte zijn. Bij die media beslist een redactie wat er te lezen en te zien is. Deze media-aandacht bevoordeelt grotere musea met een onevenredig groot deel van de free publicity. In principe biedt internet gelijke kansen aan alle webgebruikers. Vooralsnog blijkt internet ook de tweede democratiseringsbelofte niet in te lossen. Onderzoek naar cultuur op het web wijst uit dat de digitalisering van de culturele sector gepaard gaat met een voortzetting van bestaande ongelijkheden. Grotere musea bieden meer vormen van informatie op hun websites aan dan kleinere musea en trekken meer internetbezoekers. Daarmee is er sprake van een Matthes-effect in de digitale museale wereld: Want wie heeft, aan hem zal gegeven worden, en hij zal overvloed hebben; maar wie niet heeft, hem zal ontnomen worden wat hij bezit (Matthes 25: 29).

Wel dreigt mogelijk een andere vorm van democratisering, en wel in de vorm van vervlakking. Naast een surplus aan praktische informatie bieden sommige grotere musea de virtuele bezoeker een uitgebreide tour door het museum en de mogelijkheid om tot verdieping van inzicht te komen. Internet lijkt bijzonder geschikt voor een dergelijke verdiepingsslag, maar bij het streven naar een aantrekkelijke site ligt ook het gevaar van vervlakking op de loer, bijvoorbeeld wanneer alleen de topstukken getoond worden.

Musea staan voor de uitdaging om de mogelijkheden tot democratisering te benutten: grote sites voor kleine musea, informatieve en aantrekkelijke sites voor alle musea en een groter en diverser publiek voor virtuele musea.

zie: Andries van den Broek, Jolijn Broekhuizen en Frans Huysmans, Digitale communicatie vanuit culturele instellingen, in: Jos de Haan en Jan Steyaert (red.), Jaarboek ICT en Samenleving, Amsterdam, Boom, 2003.

Auteur: Jos de Haan en Andries van den Broek Sociaal Cultureel Planbureau j.dehaan@scp.nl a.van.den.broek@scp.nl
468

Reactie verzenden

Share This