Selecteer een pagina

Musea in een informatiesamenleving

Algemeen

Nieuwe maatschappelijke omstandigheden vragen van musea een reflectie op taak en vorm. Gedreven door technologische ontwikkeling zullen musea hun positie in de informatiesamenleving moeten heroverwegen. Zo verandert het internet de condities waaronder traditionele taken van het museum zoals behoud en beheer, onderzoek, ontsluiting en publiekswerving vorm krijgen.

Nieuwe technologie verandert niet alleen de kunst, maar ook de manier waarop kunst toegankelijk wordt gemaakt voor een breder publiek. Tijdens de 9th Expert Meeting on Statistics and Performance Indicators for European Museums Statistical Data to improve museum work in European Countries
(9 en 10 Oktober 2003 in het Institut fr Museumskunde, Berlijn) organiseerde Jos de Haan een workshop over internet en musea. Vier sprekers belichtten de veranderende positie van het museum in een informatiesamenleving.

Het museum als een l’art pour l’art-instituut
Olga van Oost (VUB/SMIT, Belgi) besprak in haar presentatie The art museum revisited de betekenis van internet voor kunstmusea. Zij brengt de uitgebreide literatuur rond de conceptuele invulling van kunstmusea in een model van vier overkoepelende metaforen onder. In de eerste plaats is er het museum als een lart pour lart-instituut. In deze visie is het museum een afgesloten en beschermd domein waar kunst gekoesterd kan worden en kan gedijen. In de tweede plaats bestaat het kunstmuseum als kenniscentrum, waar enerzijds vanuit wetenschappelijk oogpunt informatie over kunst wordt verzameld en bestudeerd, terwijl anderzijds een educatieve doelstelling bestaat, waarin verspreiding van informatie naar het (grote) publiek centraal staat. Ten derde profileren musea zich in een periode van expansie van de vrijetijdsindustrie als culturele pretparken, die tegemoet komen aan de omnivore smaakvoorkeur van het publiek. Ten slotte onderscheidt Van Oost het museum als sociale ruimte, als ontmoetingsplaats met identiteitsconstruerende gedragspatronen.

Deze vier metaforen mogen uitvergrotingen zijn van museale functies die in elk kunstmuseum in meer of mindere mate voorkomen, maar bieden een mooi aanknopingspunt voor een discussie over de invloed van internet op het museum. Bij ieder van de vier metaforen stelde Van Oost de vraag wat er verandert onder invloed van deze nieuwe technologie.

In theorie vertegenwoordigt het virtuele lart pour lart-museum met mogelijkheden als webart en online tentoonstellingen een democratiserende kracht die de barrire tussen high en low culture neer kan halen. In het kunstmuseum als cyberkenniscentrum wordt het Bildungsideal op nieuwe leest geschoeid. Hier gaat het om online educatie en verdere mogelijkheden tot wetenschappelijk onderzoek, via digitalisering en standaardisering van de collectie. Voor het museum als virtueel themapark biedt internet experience en een informatiehulpmiddel dat ingezet kan worden ten behoeve van het marketing- en communicatieplan. Het online museum schept ruimte voor virtuele gemeenschappen, chatrooms, gastenboeken en forums. Hierbij speelt de identiteitsvormende waarde een belangrijke rol.

Aan de hand van website usability heuristics en interviews met museummedewerkers bestudeerde Van Oost de websites van Belgische en Nederlandse kunstmusea met als doel na te gaan in hoeverre de theoretische digitale mogelijkheden benut worden. Ze kwam tot de conclusie dat in cyberspace de eerste levenstekenen van het museum als themapark en als kenniscentrum waarneembaar zijn. Daarentegen bestaat het museum als lart pour lart-instituut en als sociale ruimte in de onderzochte landen nauwelijks. Maar wat nog niet is, kan nog komen.

Virtuele musea en het (nieuwe) publiek
An Lavens (ook VUB/SMIT, Belgi) presenteerde de resultaten van haar onderzoek naar cultuurparticipatie en nieuwe ICTs. Op basis van haar encyclopedische afstudeerscriptie richtte zij zich op de vraag naar de mogelijkheden en de beperkingen van virtuele musea om (nieuw) publiek te werven en te binden. Verder bekeek ze of de digitale rondgang door het online museum een substituut voor of aanvulling op fysiek bezoek is. Op basis van studie van de internationale literatuur komt zij tot vier hypothesen:

  • virtuele musea stimuleren hun bezoekers tot het bezoek van een echt museum;
  • virtuele musea zijn een alternatief voor mensen die een museum wel willen, maar niet kunnen bezoeken vanwege een of meer restricties;
  • virtuele musea kunnen een nieuw publiek bereiken;
  • virtuele musea kunnen een meer divers publiek bereiken.

Vooralsnog is het bezoek aan online musea niet bijzonder groot; virtuele bezoekers behoren vooral tot de kern van museale liefhebbers. Hun webbezoek lijkt meer een aanvulling of voorbereiding op het echte bezoek dan een vervanging daarvan. Ongeveer de helft van de bezoekers van een online kunstmuseum zegt zich gestimuleerd te voelen tot een echt bezoek. Over de vraag of beperkingen tot cultuurparticipatie weggenomen kunnen worden door internet kan nog weinig gezegd worden. Gezien de nog slecht ontwikkelde educatieve mogelijkheden van museumwebsites kan niet geconcludeerd worden dat deze de culturele competentiedrempels kunnen verlagen. In hoeverre virtuele musea meer kunnen zijn dan een preview van the real thing, namelijk een mogelijkheid om culturele competentie te vergroten, blijft dus vooralsnog onbekend. Evenmin wordt veel informatie aangeboden die gericht is op jongeren of etnische minderheden. Ook als instrument tot het slechten van etnische en leeftijdsdrempels werken websites nog niet. Of het webmuseum in staat is om nieuwe bezoekers te trekken kan bij gebrek aan voldoende gegevens voorlopig niet vastgesteld worden.

Lavens concludeerde uiteindelijk dat het virtuele museum, ondanks het democratisch potentieel van nieuwe technologie, een elitair karakter blijft behouden. Hogere statusgroepen zijn relatief vaak kunstliefhebber n early adopter op het terrein van nieuwe technologie. Alleen al door deze pas-de-deux lijkt de cultuurparticipatiekloof tussen statusgroepen door de virtuele musea te worden bestendigd. Ook de jeugd loopt merkwaardig uit de pas. Jongeren zijn voorlopers in het diffusieproces van nieuwe technologie, zodat op grond daarvan verwacht kan worden dat zij relatief vaak onder het nieuwe publiek van de online musea te vinden zijn. Dit is echter nauwelijks het geval. Blijkbaar zijn de oude participatiedrempels in de vorm van culturele interesse belangrijker dan toegang tot de digitale wereld.

Oud nog niet verdrongen
In zijn presentatie The unfulfilled promise of the Internet ging Jos de Haan (SCP, Nederland) in op twee onderzoeken van het Sociaal en Cultureel Planbureau, namelijk Cultuur op het web en E-cultuur. In eerdere bijdragen voor MMNieuws is al over deze onderzoeken geschreven, zodat hier met enkele bottom lines kan worden volstaan. Wie het nog eens wil nalezen kan er ook het SCP boekje Tijdverschijnselen op naslaan, waarin de meeste SCP-bijdragen aan MMNieuws zijn gebundeld.

Het webmuseum is omgeven met vele beloftes. Een ervan is de ervaring van een virtuele tour door het museum. Maar websites bieden vooral praktische informatie en zijn eerder een digitaal visitekaartje dan een zelfstandige belevenis. Ook is er de belofte om een breed en divers publiek te trekken. Voorlopig is het aandeel van de mensen dat zich via het net informeert over kunst en erfgoed echter bescheiden. De oude media zijn hier nog lang niet verdrongen. Het tij kan keren, maar voorlopig zijn de grote beloftes van internetmusea nog niet ingelost.

Surfers over musea op het web
Andrea Prehn (Institut fr Museumkunde, Duitsland) presenteerde uitkomsten van een Duits onderzoek naar het museum en het internet. De resultaten baseert ze op een online survey dat gedurende 3,5 maanden op de homepage van negen musea en een online museumgids had gestaan. In totaal leverde dit 588 bruikbare reacties op. Zon online bevraging heeft natuurlijk als nadeel dat vooral enthousiaste museumsurfers de vragen beantwoorden. Bijna een kwart van deze respondenten had al 50 of meer musea op het world wide web bezocht en bijna de helft tussen de 10 en 50. Voordeel van de selectieve respons is dat er een goed inzicht verworven kan worden in het online gedrag en de verwachtingen van een groep heavy users. Mogelijk is hun gebruik van museumwebsites een voorbode van een breder toekomstig gebruik. Deze pioniers in het bezoek aan webmuseum blijken vrij traditioneel in hun surfstijl. Ook zij surfen vooral om praktische informatie en informatie over speciale tentoonstellingen incl. afbeeldingen op te halen (zie tabel 1). Het wordt interessanter als 38% aangeeft iets te willen zien dat niet in het museum te zien is. Deze nieuwsgierigheid lijkt een voedingsbodem voor de uitbouw van webmusea. Wat ze dan willen zien blijft vooralsnog onduidelijk.

Tabel 1
De belangrijkste interesse bij het bezoek aan
museum homepages
%
informatie over speciale tentoonstellingen 77
praktische informatie (adres, openingstijden, …) 66
afbeeldingen en informatie over tentoonstelling 61
informatie over permanente tentoonstelling 59
publicaties 47
iets dat je niet in het museum kan zien 38
informatie over rondleidingen, lessen, etc. 32
museumwinkel 20
live-screen/webcam 16
spelletjes 6

Maar iets bekijken dat niet in het museum te zien is, hoeft nog niet te betekenen dat de museumsurfer wegblijft uit het museum. Ook dit kan heel goed een aanvulling zijn op fysiek bezoek. Eigenlijk is het bezoek aan museumwebsites nog te gering, terwijl de gegevens over deze bezoekers ontoereikend zijn om iets te zeggen over mogelijke substitutie-effecten. Wat wel in kaart gebracht kan worden, zijn de verwachtingen van bezoekers van websites zelf (tabel 2).

Tabel 2
Verwachtingen van een perfecte museum
homepage
%
motivatie om het museum te bezoeken 65
snelle en goede informatie over hoe het
museum te bezoeken 62
hulp bij de beslissing of het museum een
bezoek waard is 61
het museum introduceren 50
een bezoek overbodig maken 6

Bezoekers van online musea verwachten niet dat hun clicks on the web een vervanging zal zijn voor hun fysieke bezoek. Slechts 6% van de respondenten van de online enqute verwachtte dat het bezoek aan het museum zelf overbodig zou worden. Wel wordt het web regelmatig als museumgids gebruikt bij de selectie van te bezoeken musea. Om (meer) publiek te trekken of om oud publiek te binden, valt een website met grote wervingskracht dus wel aan te bevelen. Ook Prehn waarschuwt tegen te veel optimisme. Op dit moment zorgen homepages van musea niet voor nieuwe bezoekers, maar bieden vooral service voor de vertouwde clintle.

Veranderingen in het gebruik van internet gaan bijzonder snel en het is moeilijk om de actuele situatie van het webgebruik op de huid te zitten. Wel makte ieder van de presentaties duidelijk dat de mogelijkheden van webmusea onvolledig benut worden, zowel door de musea als door de bezoekers. In de museale wereld is nog veel geduld en doorzettingsvermogen nodig om de beloftes van de digitale mogelijkheden in te lossen.

literatuur
Henk Blanken en Mark Deuze (red.), De mediarevolutie; 10 jaar WWW in Nederland. Amsterdam: Boom, 2003.
Andries van den Broek, Jolijn Broekhuizen en Frans Huysmans, Digitale communicatie vanuit culturele instellingen. In: Jos de Haan en Jan Steyaert (red.), Jaarboek ICT en Samenleving 2003, Amsterdam: Boom, 2003.
Jolijn Broekhuizen en Frans Huysmans, Cultuur op het web, Den Haag, SCP, 2002.
An Lavens, Het streven naar cultuurparticipatie aan kunstmusea: mogelijkheden en obstakels van virtuele kunstmusea. Doctoraalscriptie (in Vlaanderen: licentiaatsverhandeling) VUB, 2003.
Olga van Oost, Museum participation in a network society; a reflection.
Steunpunt Re-creatief Vlaanderen, working paper 2003-01. www.re-creatiefvlaanderen.be

Auteur: Jos de Haan j.de.haan@scp.nl

468

Reactie verzenden

Share This