Selecteer een pagina

Nieuw concept Museum W02

Unieke samenwerking van drie succesvolle musea

Algemeen
Op 12 november 2011 werd in Nijmegen het plan voor een nieuw en innovatief museum over de Tweede Wereldoorlog gepresenteerd. Het plan is het resultaat van een intensieve zoektocht naar vergaande samenwerking en mogelijke integratie van drie bestaande oorlogsmusea in Zuid-Oost Nederland: het Nationaal Oorlogs- en Verzetsmuseum (Overloon), het Nationaal -Bevrijdingsmuseum 1944-1945 (Groesbeek) en het Airborne Museum Hartenstein (Oosterbeek). De centrale vraag lag daarbij voor hoe deze musea hun positie en relevantie kunnen versterken, 65 jaar na de Tweede Wereldoorlog en in een sterk veranderende samenleving. De opdracht tot nader onderzoek naar de noodzakelijk geachte herpositionering werd uitgevoerd door TiMe -Amsterdam en gefinancierd door het Nationaal Fonds voor Vrijheid en Veteranenzorg. 

Het nieuwe instituut, Museum WO2, krijgt één nieuwe centrale presentatie. De drie bestaande musea blijven op hun huidige locaties functioneren als zogenaamde site museums met presentaties over de oorlogshandelingen ter plaatse. Ze zijn gelegen in het gebied dat kan worden aangemerkt als ‘spil- en draaipunt’ tijdens de laatste twee oorlogsjaren, toen het een hoofdrol speelde op het wereldtoneel, met de Slag om Arnhem, onderdeel van Operatie Market Garden, als meest bekende en dramatische krijgshandeling. 
De stad Nijmegen is de beoogde vestigingsplaats voor de nieuwe centrale vestiging. Hier zal de Tweede Wereldoorlog in brede context worden gepresenteerd, inclusief voorgeschiedenis en nasleep en in zowel nationaal als internationaal perspectief. In deze centrale vestiging worden ook alle back office functies van het nieuwe instituut ondergebracht, zoals depots en ondersteunende functies. Door de samenvoeging van de collecties ontstaat één van de grootste WO2-verzamelingen van Nederland. Nijmegen is gekozen vanwege de centrale ligging ten opzichte van de drie site museums, de belangrijke rol die de stad speelde bij oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog en de enthousiaste bereidheid van de gemeente Nijmegen om de verdere planontwikkeling te ondersteunen.
 
Voor realisatie van de plannen is een investering van 30 miljoen euro noodzakelijk. Daarmee kan de nieuwe centrale vestiging in Nijmegen worden gerealiseerd (25 miljoen euro) en worden de bestaande musea, voor zover nodig, optimaal aangepast aan hun nieuwe positie als site museum (samen 5 miljoen). Het fondsenwervingtraject is inmiddels gestart. Een eerste verkenning in het kader van het bovengenoemde onderzoek wees uit dat er zowel bij private als publieke partijen grote belangstelling bestaat voor de plannen en mogelijke ondersteuning daarvan. Vanwege de grote druk op de overheidsmiddelen is daarbij ook uitdrukkelijk gekeken naar internationale en buitenlandse fondsen.
 
Unieke samenwerking
De vergaande samenwerking van drie bestaande en op zich succesvolle musea met als eindbeeld integratie in één museaal instituut is een unicum. Ook omdat het proces vanuit de betrokken musea zelf in gang is gezet, met warme instemming overigens van belangrijke stakeholders op het terrein van oorlogserfgoed als het Ministerie van VWS, het Nationaal Comité 4 en 5 mei en het eerder genoemde Fonds voor Vrijheid en Veteranenzorg. De provincie Gelderland toonde zich tijdens het onderzoek en bij de presentatie van de plannen zeer geïnteresseerd in de kansen die het nieuwe concept biedt om het slagveldtoerisme in de regio verder te ontwikkelen. Museum WO2 heeft de ambitie om een totaalaanbod te ontwikkelen. 
Museologische principes als meerstemmigheid en pluriformiteit zullen daarbij een belangrijke drijfveer zijn. Grote uitdaging daarbij is om in -tegenstelling tot veel ‘klassieke’ oorlogsmusea, die werden -ontwikkeld terwijl de verwerking van het trauma nog in volle gang was, nieuwe gezichtspunten te presenteren. Waar deze musea nog veelal uit gaan van nogal ongenuanceerde dichotomieën als goed of fout, dader of slacht-offer, overwinnaar of verliezer, is het concept van Museum WO2 gebaseerd op de complexiteit, beeldvorming en nuancering rond deze termen. Voor de verdere inhoudelijke ontwikkeling van de storyline van het museum zal dan ook naar samenwerking met de voormalige strijdende partijen worden gestreefd. Juist om bijvoorbeeld ook een beeld te kunnen presenteren van de Tweede Wereldoorlog vanuit het perspectief van de voormalige AS-mogendheden. Samenwerking wordt verder gezocht met bestaande Nederlandse instituten op het terrein van oorlogserfgoed. Zowel vanuit inhoudelijke motieven, maar ook omdat Museum WO2 een eigen, specifieke en aanvullende positie wil verwerven tussen de vele instellingen die zich publiekelijk op dit terrein bewegen. 
 
Herinneringsplekken
Basisgedachte is dan ook de versterking van een integrale keten van oorlogs-erfgoed, met de toekomstige Nijmeegse vestiging als spil. Het centrale Museum WO2 biedt daarbij vooral brede en verdiepende informatie over aanleiding, militaire en burgerlijke aspecten en nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Sluitsteen vormt het communautaire Europa. De site museums, gebruik makend van hun locatie als lieux de mémoire, zullen primair gericht zijn op beleving en specifieke aspecten van de gevechtshandelingen ter plaatse. Het in september 2009 heropende en inmiddels veel geprezen Airbornemuseum in Oosterbeek is daarvan reeds een uitmuntend voorbeeld. Dit museum en de her in te richten en aan het nieuwe concept aan te passen musea in Overloon en Groesbeek vormen strategisch binnen het gebied gelegen satellieten, waartoe overigens ook het door het Oosterbeekse museum bestierde bezoekerscentrum bij de Bridge too far in Arnhem behoort. 
De aanbodketen bestaat verder uit een breed en gevarieerd aanbod van herinneringsplekken, voormalige slagvelden met markeringen als monumenten, sporen in het landschap en andere directe en indirecte getuigenissen van de krijgshandelingen ter plaatse, erevelden, toeristische (slagveld)routes en andere musea en bezoekerscentra.
 
Liberation route 
Een belangrijke aanzet tot de beoogde ketenversterking is de Liberation Route (ww.liberationroute.com). Deze route die ontstaan is in de regio Arnhem-Nijmegen zal eind 2011 bestaan uit 43 gemarkeerde locaties in Gelderland terwijl een verdere uitrol in Noord Brabant eveneens dit jaar verwacht wordt. Het concept is helder en toegankelijk: op de betreffende locaties zijn zogenaamde ‘luisterstenen’ geplaatst met een korte tekstuele verwijzing naar een historische gebeurtenis of herinnering uit de laatste twee oorlogsjaren. Via mobiele telefoon of (mobiel) internet kan de bezoeker (ter plaatse) auditieve informatie oproepen in de vorm van een mondelinge getuigenis in het Nederlands, Engels of Duits. De komende jaren wordt de Liberation Route verder ontwikkeld en zal uiteindelijk de geallieerde opmars in 1944-1945 omvatten, dus het gehele traject vanaf Zuid-Engeland tot Berlijn. Ervaringen met de Liberation Route in de afgelopen jaren en vergelijkend onderzoek naar aanbodketens in andere landen met slagveldtoerisme geven aan dat hier ketenontwikkeling- en versterking een enorme potentie heeft. Hoewel het aannemelijk zou zijn dat de belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog zou afnemen met het verstrijken van de tijd, is de belangstelling enorm. Tijdens de planvorming voor Museum WO2 is gekeken naar enkele Europese regio’s die zich met oorlogserfgoed profileren, binnen een helder gepositioneerde aanbodketen: West-Vlaanderen en Noordwest Frankrijk, Picardië/Le Somme en Normandië. De ervaringen aldaar leveren interessante gezichtspunten op voor te marktpotentie van Museum WO2 en de beoogde ketenversterking.
 
Vlaanderen en Picardië
De aanbodketen in West-Vlaanderen geeft een beeld te zien van een concentratie van oorlogserfgoed. Hoewel het hier om de Eerste Wereldoorlog gaat, blijkt de belangstelling nog steeds enorm. Museum In Flanders Fields, thans in afwachting van de 100ste herdenking van de start van de Eerste Wereldoorlog, wordt heringericht en neemt daarbij een centrale positie in. Het maakte de keuze om de effecten van de oorlog aan de hand van persoonlijke verhalen inzichtelijk en invoelbaar te maken. Juist om een andere tone of voice te bieden dan de vele oorlogsmusea in de directe omgeving die zich primair op militaria en slagveldarcheologie richten. En met succes, de afgelopen jaren bezochten jaarlijks meer dan 200.000 mensen In Flanders Fields. Het aantal ‘slagveldtoeristen’ in de Vlaamse Westhoek wordt overigens op 350.000 per jaar geschat. 
In het Noord-Franse Picardië vormt Peronne met zijn Musée Historial de la Grande Guerre, dat in 1992 opende, het centrum van het slagveldtoerisme. Ook hier is sprake van een enorme regionale verdichting aan slagveldtoeristisch aanbod. Merkwaardig genoeg scoort het museum in Peronne, toch opgezet als nationaal museum over de Eerste Wereldoorlog, bescheiden in vergelijking tot de collega’s in Ieperen: de bezoekersaantallen blijven daar steken rond de 85.000. Er lijkt sprake van een verdringingseffect, het prachtige, maar nogal klinische en op een rigide museaal concept en ontwerp gebaseerde museum verliest het van de daadwerkelijke lieux de mémoire in de omgeving. Monumenten en erevelden waarvan enkele met een bescheiden bezoekerscentrum. Plekken dus waar de ervaring meerledig is en die trekken bezoekers. Het Beaumont-Hamel monument (bezoekerscentrum en slagveld met loopgraafstelsel) trekt jaarlijks 260.000 bezoekers en het enorme ereveld Thiepval met zijn groteske monument en kleine bezoekerscentrum trekt jaarlijks meer dan 150.000 bezoekers.
 
Normandië
De laatste best practice betreft de aanbodketen rond de landingsstranden van D-Day (6 juni 1944) in Normandië. Hier is sprake van een soortgelijke structuur als Museum WO2 beoogt: één museum dat een centrale context biedt, Musee Mémorial in Caen, de landingsstranden en daarnaast monumenten, bunkers, de tijdelijke haven van Arromanches en erevelden. Plus een aantal musea die als site museum gezien kunnen worden. Anders dan aan de Somme lijkt hier van verdringing geen sprake. Naar het Mémorial komen jaarlijks bijna 400.000 mensen, waarmee het zich in de top van de Franse museumlijst schaart. Het is zelfs het meest bezochte Franse museum buiten Parijs. Het bescheiden Musée du Débarquement in Arromanches, dat het verhaal van de tijdelijke, door de geallieerden aangelegde landings-haven (en de zichtbare resten daarvan!) vertelt, trok in 2008 meer dan 310.00 bezoekers en het Airbornemuseum in Saint Mère Eglise in datzelfde jaar 180.000 bezoekers.
 
In vergelijking daarmee lijken de bewust conservatief begrote bezoekersstromen voor Museum WO2, met 270.000 bezoekers (120.00 centrale vestiging en 150.000 de drie site museums) veilig geprognosticeerd. Als het lukt de aanbodketen zoals beoogd als een heldere en unieke package aan te bieden lijkt het aanspreken van een breed nationaal en internationaal publiek absoluut haalbaar. Dat zou niet alleen prettig zijn voor de exploitatie van Museum WO2 (dat bij 270.000 bezoekers zichzelf voor 85% bedruipt), maar vooral omdat het verhaal dat Museum WO2 vertelt, in het centrale museum, in de site museums en al die overige indringende schakeltjes in de toekomstige aanbodketen relevantie vertegenwoordigen. Voor iedereen, elke dag. Primair vanuit dat besef verkiezen drie bestaande musea een gezamenlijke toekomst, boven splendid isolation, als antwoord op een veranderende samenleving.
Auteur: Max Meijer is mede-eigenaar van TiMe (Timmer & Meijer), adviseurs voor de culturele sector en de creatieve industrie (max@timeamsterdam.com)
Referenties:  
468

Reactie verzenden

Share This