Selecteer een pagina

Nu nog nieuwer

Algemeen
‘Je bent gek als je niet innoveert – helemaal nu de subsidiekranen dichtgaan.’ Dat is de aanvalskreet in cultureel Nederland. Als adviseur die culturele instellingen ondersteunt in beleid en strategie ben ik het daar wel mee eens. En ook als voorzitter van de – tussentijdse – Haagse kunstraad. Alleen hoor ik altijd ook een tegenstemmetje. Moet alles wel voortdurend innoveren? Waarom ook alweer? En waarom is dat toch zo moeilijk of zelfs gevaarlijk? Hieronder drie aarzelingen. Filosofisch, organisatorisch en principieel.

Eerst filosofisch. ‘Vernieuwing’ is een modernistisch begrip. Het krijgt vooral betekenis als project van de Verlichting. Er gaat een grenzeloos optimisme in verscholen, een opwaarts geloof in rationaliteit en vooruitgang, de droom van een betere wereld, de maakbare samen-leving. Privileges van de adel, het verstikkende gezag van een domme kerk, achterlijke tradities: het zijn ergerlijke obstakels op de weg naar een Brave New World. Een avant garde van zieners en kunstenaars bespeurt de nieuwe dageraad een generatie eerder dan de rest. Het postmodernisme wijkt daar niet zoveel van af, althans in culturele zin.

Laten we de Vooruitgang achterwege – alles kan, aan de horizon gloort toch geen eindtijd meer – en maken we telkens nieuwe combinaties van historische ontleningen en citaten, dan nog geldt de ijzeren wet van originaliteit en voortdurend verrassende nieuwigheden, novelties. De progressie is verdwenen, maar de knoet van telkens verrassend vermaakt moeten worden, blijft. Het nieuwe is intrinsiek goed. Maar ik kan me heel goed een andere visie op groei en bloei van cultuur voorstellen, een waarin we niet telkens verrast hoeven te worden. Het zou dan kunnen gaan om zachtere waarden, empathisch onderzoek van meervoudige werkelijkheden, resonanties met andere smaken, geluiden en esthetische kaders, om ander inzicht in wat was, is en komt.

Dan organisatorisch. Enig wantrouwen in innovatie als grote culturele toverformule betreft de organisaties waarvan we dat verwachten. Binnen instellingen, ook vooral wat oudere, zijn nogal wat krachten die zich tegen verandering verzetten, dus ook tegen innovatie. Een hele bedrijfstak verdient er goed geld mee: veranderkundigen. Het is immers niet meer dan menselijk om na deuren dicht getrokken te hebben, te menen dat de buitenwereld er maar beperkt toe doet. Of om het gesprek zozeer met gelijkgestemden te voeren dat er nare group think en tunnelvisie optreedt. Meer in het algemeen kunnen organisaties net als individuen aan stoornissen lijden, trauma’s en neuroses.

Een gevoel van wij-zij, bijvoorbeeld, is een sterke indicator. Of zwart/wit-denken: over elkaar, de directeur, die ene afdeling, een nieuw concept zelfs. Of het zoeken naar zondebokken, het wegmaken van het verleden, het in ‘collusie’ schieten bij conflicten. Interessant voor adviseurs is dan een psychoanalytische zienswijze. Dat werkt wel eens voor individuen, en ook bij organisaties kan men daar baat bij hebben. De adviseur onderzoekt dan of er bijvoorbeeld van overdracht sprake is. Na een vergadering constateer je iets geks: je bent om de een of andere reden buiten jezelf gekomen, of hebt vreemde gevoelens bij jezelf waargenomen. Dikke kans, wanneer de groep of persoon waarmee je verkeerde een tikje disfunctioneel was, dat er onbewust iets op je geprojecteerd werd dat moeilijk, niet bespreekbaar of conflictueus was. Een adviseur staat dan voor de keuze dat open te leggen (bij voorkeur) of er even in mee te gaan (liever niet maar soms is het niet anders).

Voor het slagen van innovatie – een duurzaam succesvol geïntroduceerde vernieuwing – is het belangrijk te weten waar een organisatie in dit spectrum staat. Voor een gezond functionerend bedrijf geldt wat wel de ‘depressieve dispositie’ wordt genoemd. Het is open, voelt zich redelijk veilig, ziet eigen rol in grotere gehelen, reflecteert, is in staat te leren, verdraagt dubbelzinnigheden, en vooral: ziet zich in lijn met zijn eigen verleden, zonder verheerlijking of verguizing. Dat ‘depressieve’ is niet negatief, maar slaat op de redelijkheid van het compromis: de wereld is niet ideaal, je leert van je fouten, grijstinten doen ertoe. In die context krijgt innovatie een andere lading. Voor disfunctionele organisaties is vernieuwing weleens een vlucht vooruit, of ook wel een opportune smoes. Voor een functionele vormt ze een uitnodiging tot groei, research & development, reflectie. Niet minder, maar ook niet meer.

Tenslotte een principieel argument. Kunst en culturele praktijken gaan over creatie, reflectie en expressie. Maar ze staan, als het goed is, in een continue stroom. Ze reageren op de wereld, hoe die zou kunnen of moeten zijn, maar ze slaan ook op hoe die was en is. Als utopie of commentaar; we geven ermee betekenis aan de werkelijkheid (we creëren haar er soms zelf door) en aan onszelf. Het gaat om een repertoire aan oude betekenissen, waartegen nieuwe betekenissen reliëf krijgen. Cultuur loopt mank wanneer ze alleen het nieuwe omarmt. Ze bloeit juist in de balans tussen waar ze vandaan komt en waar actueel op moet worden gereageerd.

Auteur: Riemer Knoop heeft al twaalf jaar een eigen buro, Gordion Cultureel Advies, dat instellingen en overheden ondersteunt in beleid en strategie. Hij was lid van de Raad voor Cultuur, directeur van de Stichting voor de Nederlandse Archeologie en is nu voorzitter van de Commissie tussentijdse evaluatie kunstenplan van de Gemeente Den Haag.(r.knoop@upcmail.nl).
468

Reactie verzenden

Share This