De laatste jaren is het internationale cultuurbeleid onderwerp van hevig debat geweest. In de bundel All that Dutch gaf de sector haar pittige visie, waarop de rijksoverheid de brief Koers Kiezen schreef, waarin werd gepleit voor meer samenhang in het internationaal cultuurbeleid. Maar hoe is het huidige internationaal cultuurbeleid nu concreet vormgegeven? In opdracht van de ministeries van EZ en OCW bracht LAgroup Leisure & Arts Consulting het totale aanbod van financiering en activiteiten in kaart. Hierbij draaide het om vragen als: voor wie zijn welke gelden precies toegankelijk? Kun je als maker eenvoudig aanspraak maken op ondersteuning en wat voor eisen worden er aan jou en je werk gesteld? Mag je als winstgevende organisatie subsidie krijgen? Is de doelgroep bekend met de mogelijkheden die de ministeries en de fondsen bieden? LAgroup nam een kijk onder de motorkap van het internationale cultuurbeleid en zag het volgende:
Opstapeling van regelingen en activiteiten
De rijksoverheid biedt via meer dan dertig verschillende organisaties ruim negentig mogelijkheden om financile, materile en informatieve steun te krijgen voor internationale promotie van Nederland. Deze mogelijkheden zijn bedoeld voor de kunsten (podiumkunsten, beeldende kunsten, letteren en cultureel erfgoed), media & entertainment (radio en televisie, print, film, bibliotheken en uitgeverijen) en voor de creatief zakelijke dienstverlening (reclame, nieuwe media, mode, grafische vormgeving en architectuur). Ze kunnen worden onderverdeeld in twee categorien. Zo zijn er 31 financile regelingen, wat betekent dat je geld kunt aanvragen om projecten te financieren. De Mondriaan Stichting financiert bijvoorbeeld kunstenaars die deelnemen aan een beurs in het buitenland door een deel van de standhuur te vergoeden. Er zijn 62 activiteiten: dit levert je geen geld op, maar concrete dienstverlening. Denk aan het maken en verspreiden van kopien van films en documentaires voor internationale festivals of een perspresentatie op een internationale beurs. Om een beeld te krijgen van het instrumentarium zijn in de kaders voorbeelden opgenomen van zowel regelingen als activiteiten.
De ministeries van EZ, BuZa en OCW voeren een deel van de 93 regelingen en activiteiten zelf uit en laten een groot deel uitvoeren door fondsen (zoals Filmfonds, Mondriaan Stichting en het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds) en sectorinstituten (zoals Holland Film en het Nederlands Architectuurinstituut). Hoeveel geld is gemoeid met het gehele instrumentarium is niet onderzocht.
Zoeken naar een balans
Niet eerder zijn alle inspanningen van de overheid in een totaaloverzicht gebundeld. Dat dit totaaloverzicht aan een eerste analyse wordt onderworpen biedt kansen. Een inventarisatie binnen de sector geeft de indicatie dat de bekendheid met het gehele instrumentarium binnen de sector niet optimaal is. Veel makers en producenten zetten vrij eenvoudig koers naar de eigen fondsen en sectorinstituten voor (financile) ondersteuning binnen hun eigen discipline, maar de weg naar de ministeries weten velen niet goed te vinden. Omdat juist hier veel geld beschikbaar is, is dit een gemiste kans. Ook andere vragen dienen zich aan. Hoe moeten de verhoudingen liggen tussen al deze regelingen en activiteiten? Moet de internationale promotie van Nederland zijn gericht op de traditionele kunsten die niet zonder subsidie kunnen overleven? Laat dan die bijzondere dansvoorstelling zien in Engeland en geef een uitgever die in een nichemarkt opereert een kans om in het buitenland een poot aan de grond te krijgen. Of kunnen we Nederland beter promoten door het gevestigde DroogDesign of de gerenommeerde Piet Hein Eek te laten excelleren op erkende internationale beurzen? Welke disciplines behoeven om welke redenen de meeste aandacht? Wanneer je alle 93 regelingen en activiteiten nader bekijkt, valt op dat de helft van het aantal regelingen en activiteiten uitsluitend is bedoeld voor de traditionele kunsten en een kwart niet toegankelijk is voor partijen met winstoogmerk. Voor gaming en nieuwe media wordt weinig geld beschikbaar gesteld. Nu een totaaloverzicht is verkregen kunnen beleidsmakers bewuste keuzes maken en onderbouwen hoe de verhoudingen zouden moeten liggen.
Hoe nu verder?
Door de jaren heen hebben de ministeries van BuZa, EZ en OCW op allerlei fronten regelingen en activiteiten opgezet. Omdat specialistische kennis op de ministeries ontbreekt en omdat de politiek niet wil oordelen over kunst nemen fondsen en sectorinstituten een deel van de taken op zich. Zij hebben ieder naar eigen inzicht een beleid ontwikkeld dat hun vakgebied zo goed mogelijk representeert in het buitenland. Meer dan dertig uitvoerders zorgen voor evenzoveel verschillende beleidskeuzes en een oerwoud aan financile regelingen en activiteiten. De uitvoerders zijn niet altijd op de hoogte van elkaars beleid en hebben niet allemaal voldoende informatie over het soort partijen dat daadwerkelijk gebruik maakt van hun regelingen en activiteiten. Ook evaluaties vinden weinig plaats. Hier ligt een duidelijke taak voor de ministeries om uit te zoeken welk beleid Nederland wil voeren. Hoe willen we Nederland profileren? Willen we kwaliteit of commercile successen, of een welbewuste combinatie van deze twee? Financieren we tien succesvolle bands, kunstenaars, ontwerpers en gezelschappen en promoten we Nederland aan de hand van deze happy few? Heldere beleidskeuzes zijn niet eenvoudig en waar (toekomstig) commercieel succes wellicht leidend is voor Economische Zaken, is buitenlandpromotie dat voor BuZA en culturele ontwikkeling voor OCW.
Logischerwijs rijst de vraag of 93 aparte regelingen en activiteiten noodzakelijk zijn en of deze niet gecombineerd kunnen worden zodat de effectiviteit wordt vergroot. Er gaan stemmen op om regelingen en activiteiten te bundelen. Dan ontstaat n loket of een klein aantal loketten waar je voor alle vragen en ondersteuning terecht kan, met specialistische kennis per vakgebied. Ook het zoeken naar meer continuteit is een serieuze optie: minder partijen voor een langere tijd ondersteunen zou uitstekend passen in de rijksopvatting meer voor minder. Het is tijd om na te denken over het overkoepelend doel van alle regelingen en activiteiten. Dit onderzoek is een eerste aanzet daartoe. Gezamenlijk zullen de ministeries beleid moeten ontwikkelen, gebaseerd op de vraag waarom de Nederlandse kunst en cultuur bekendheid in het buitenland moet genereren. Gaat het om het bevorderen van de handel/export met het buitenland, om een profilering van de Nederlandse kunst en cultuur of om het onderhouden van buitenlandse relaties? Dit zijn essentile vragen die voorafgaan aan de uitvoering van de regelingen en activiteiten. Gezamenlijk kan worden gezocht naar de inrichting van het internationaal cultuurbeleid, met ruimte voor maatwerk en een zoektocht naar samenwerking. Niet eenvoudig, maar zeker de moeite waard.