Selecteer een pagina

Op weg naar Brussel

Kunstlobby: crisis maakt innovatie noodzakelijk

Algemeen
Al enige tijd is een landelijke ambtelijke werkgroep bezig met het opstellen van bezuinigingslijstjes om de gevolgen van de financiële crisis het lijf te bieden. Niet alleen ambtelijke werkgroepen, ook politieke partijen buigen zich, met de landelijke verkiezingen in het verschiet, over de vraag waarop het meest bezuinigd kan of moet worden. Op veel van de lijstjes die in de nieuw te vormen gemeenteraden en Tweede Kamer de ronde doen, staan kunst en cultuur bovenaan. Er steekt een gure financiële en economische wind op, die de culturele sector zeker zal treffen. Nu heeft de culturele sector met zijn werkgeversorganisaties, zijn sterke Raden van Toezicht en een paar specifieke lobbyorganisaties, veel aanvallen succesvol kunnen weerstaan. In het populistische kamp lijkt die lobbystijl echter niet erg aan te slaan.


De vraag doet zich dus voor hoe de cultuursector de komende periode zijn lobby zou moeten inrichten, om de komende periode van slecht weer met zo min mogelijk schade door te komen.Rinus van Schendelen, hoogleraar politicologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, auteur van More Machiavelli in Brussels: the Art of Lobbying the EU (AUP, Amsterdam 2010) en expert in lobbyen, ofwel public affairs management, pleitte in een discussie over de kunstenlobby, opgezet door het tijdschrift Boekman in juni 2008, voor een intelligenter opzet van de kunstenlobby. Zijn inzichten zijn, zeker in het licht van de aankomende bezuinigingen, nog steeds actueel. Hieronder een samenvatting van zijn betoog naar aanleiding van bovengenoemde discussie, met wat aanvullende opmerkingen van Seamus Cassidy (programmadirecteur directie Cultuur Europese Commissie). 
 
Introvert en hooghartig
Het antwoord van Van Schendelen op de eerst genoemde vraag moet redelijk ontnuchterend zijn geweest voor degenen die zich in de cultuursector met lobbyen bezig houden. Hij beschreef de kunstenlobby zoals die uit de artikelen in Boekman naar voren kwam als introvert (gedreven door vooral de eigen agenda); als gericht op de Nederlandse overheid en niet op de Nederlandse markt, de klanten, de ngo’s en de EU; als gefixeerd op subsidies (zonder zicht op ‘andere dagdromen en nachtmerries’); als geldzuchtig (terend op belastinggeld); met een fragiel intern draagvlak (een hoge graad van ‘ieder voor zich’) en een smal extern draagvlak; als hooghartig en legitimiteitsarm (‘kunst is publiek goed’; maar vindt het publiek dit ook?); als vooral een arena van gevestigde instellingen (weinig nieuwkomers); als weinig indirect en informeel en veelal voorspelbaar.

Weinig sprake van innovatie
Kenmerkend voor de huidige kunstlobby is verder dat er weinig sprake is van grensverleggende of innovatieve methoden. Er is eerder sprake van een ‘standaardpakket’ als dat van ‘amateuristisch lobbyende groepen die, geprikkeld door een gevoel van bedreiging door de buitenwereld, introvert en heftig reageren met een vermeend ‘eigen gelijk’, vinden dat zij ergens ‘recht’ op hebben, samen met enkele sectorgenoten vrijwel rechtstreeks en met veel kabaal afstevenen op de officials die hen dat ‘gelijk’ zouden moeten geven en, wanneer (uiteraard) succes uitblijft, hun acties intensiveren waarna vermoeidheid en verbittering volgen.’Je zou kunnen verwachten dat juist de artistieke sector in haar lobby innovatief of (in ieder geval) creatief is. Maar, aldus Van Schendelen, ‘een sector is nooit per definitie innovatief’ en creatieve producenten zijn (dus) niet automatisch ook creatieve lobbyisten. In de artistieke sector zijn velen niet producent, maar logistiek ondersteuner, bijvoorbeeld vertolker, uitvoerder, beheerder of bestuurder. De innovatie zit eerder bij degenen die werkelijk produceren (componisten, auteurs, schilders en vormgevers). Jammer genoeg zijn dat vaak eenlingen of kleine groepjes, die niet of nauwelijks zijn georganiseerd. Het grootste probleem is dat de artistieke sector wordt ‘gepamperd’ door de zekerheid van honderden miljoenen aan alleen al rijkssubsidie voor cultuur – een pampering die niet zozeer een prestatie van eerdere kunstenlobby’s is, als wel een vanuit het verleden gegroeide ‘vanzelfsprekendheid’. 

Een breder maatschappelijk draagvlak
De kunstlobby heeft in de bredere maatschappij nauwelijks draagvlak, ‘behoudens bij enkele politieke partijen die dankzij die brede onverschilligheid van andere belangengroepen de kunsten tot dusver pamperen’. Dat dit een riskante situatie is, blijkt op dit moment wel. Lobbyen voor een steviger draagvlak is dus noodzakelijk. Daarvoor zijn verschillende zaken nodig. Zo zou alleen al de omgang met stakeholders uitgebouwd moeten worden. Stakeholder is elke groep die een belang heeft bij het wel of wee van de kunstensector. Maar ieder van hen kijkt naar ‘what is in it for me?’. De kunstlobby kan stakeholders het beste charmeren met concrete steun op belangen buiten het cultuurbudget. Van Schendelen doet drie suggesties. Allereerst kan de kunstensector bij een extroverte analyse van de buitenwereld ontdekken dat zij veel ‘branchevreemde stakeholders’ wel degelijk iets te bieden heeft, zoals ‘schoonheid’, ‘kwaliteit’ en ‘ontplooiing’ of, concreter, ‘creative industry’, toerisme of inburgering. Met het breder en beter ‘reframen’ van het belang van kunst kan zij andere stakeholders vaker langszij krijgen en benutten voor de Haagse lobby. Andere stakeholders zijn bijvoorbeeld andere (dan de voor de hand liggende) Haagse ministeries (zoals EZ, BZK, SZW), bedrijfsorganisaties (MKB, KvK, bedrijven), ngo’s (inzake zorg, bewoning, consumenten) en lagere overheden (provincies, gemeentes en vooral ZBO’s). Zo’n breder draagvlak maakt vervolgens een kansrijke lobby mogelijk voor het gunstiger wijzigen van het speelveld inzake kunstsubsidiëring, zoals de wet- en regelgeving WSC en BBC en de eigen posities erbinnen, wat de subsidielobby erna zeer vergemakkelijkt.

Tot slot zou de kunstlobby de Europese buitenwereld moeten leren benutten. De lobby op Den Haag is steeds vaker kansrijk wanneer die via Brussel wordt gespeeld. Daarnaast zijn er de Europese subsidies met jaarlijks rond de 60 miljoen euro voor grensoverschrijdende culturele activiteiten, naast geld uit andere potten. De kunstlobby heeft met andere woorden volgens Van Schendelen nog een buitenwereld te ontdekken én te winnen in Nederland en in Europa.
Zoek naar de verse zak met geld. Op een bijeenkomst in oktober 2008, georganiseerd door oa. SICA, Boekmanstichting en Bureau Europees Parlement, stond het vooralsnog ontbreken van aandacht van de cultuursector voor het lobbyen op Europees niveau centraal. Volgens keynote spreker Sheamus Cassidy (programmadirecteur directie Cultuur Europese Commissie) zou de cultuursector zich niet moeten beperken tot het financiële budget voor cultuur en zich meer moeten richten op het beleid en de regelgeving die op de cultuursector van invloed zijn. Dat dat niet gemakkelijk is, blijkt uit de cijfers: in Brussel zijn zo’n 15.000 professionele lobbyisten werkzaam in een lobbymachine waarin circa 90 miljoen euro per jaar omgaat. Cas Smithuijsen (directeur van de Boekman-stichting) haalde een enquête aan van de organisatoren van de bijeenkomst, waaruit naar voren kwam dat de ondervraagden nog nauwelijks op de hoogte zijn van de mogelijkheden van het lobbyen in Brussel. In een aflevering van Erfgoed Nederland onderstreepten Rinus van Schendelen en Sheamus Cassidy hun beweringen nog eens. Zo kwam Van Schendelen met een aantal praktische tips, bijvoorbeeld over de vraag hoe je je weg vindt in Brussel. Ga naar www.europa.eu, open bij ‘beleidsterreinen’ de regel ‘cultuur’ en daar valt te lezen hoeveel belang de EU hecht aan cultuur. Erfgoed is pas sinds kort officieel op de EU-agenda gezet. Klik naar ‘wetgeving’ en tik het woord ‘erfgoed’ in en je krijgt alle wetten te zien die betrekking hebben op erfgoed. Met name de artikelen 3.3 en 167, lid 3 zijn van belang, want daarin wordt duidelijk gemaakt hoeveel belang Europa hecht aan de rijke verscheidenheid van cultuur en aan de instandhouding van het Europese culturele erfgoed.

In het kader van het programma Cultuur (dat de periode 2007-2013 omvat) heeft de EU een budget van 400 miljoen euro vrijgemaakt voor cultuurprogramma’s. Zowel Van Schendelen als Cassidy onderstrepen in het artikel in Erfgoed Nederland dat het goed is je niet alleen te richten op het DG Onderwijs en Cultuur. Ook in de beleidsprogramma’s voor research en externe relaties wordt rekening gehouden met cultuuraspecten. Van Schendelen: ‘Je moet telkens kijken waar de verse zak met geld ligt.’ […] Je moet je eigen onderwerp relateren aan het beleid van een ander.’ Als je als erfgoed-instelling bijvoorbeeld duidelijk kunt maken dat jouw doelstelling om verlaten fabrieksterreinen om te bouwen tot een plek waar cultuur wordt bedreven aansluit bij het bestrijden van de onveiligheid op dat soort terreinen, kun je ook aankloppen bij DG Justice, Liberty and Security. Het gaat er kortom om creatief te zijn in je lobby en je te realiseren dat cultuur ook raakt aan andere beleidsterreinen, die betrekking hebben op zaken als sociale cohesie, economie, werkgelegenheid. De cultuursector – zo luidt de conclusie uit beider betoog – zou er goed aan doen om, naast het vergroten van kennis, informatie en vaardigheden, beter en intensiever te leren samenwerken, meer te netwerken en meer contact op te nemen met Europese ambtenaren en vooral: creatiever te zijn in het zoeken naar de ‘verse zak met geld’.

Referenties: Creatief met  Europa´ in: Erfgoed Nederland 1-3-2010.
468

Reactie verzenden

Share This