Recent is er veel aandacht voor sociale innovaties. In 2013 publiceerde een samenwerkingsverband van het middenveld een analyse van tien Vlaamse innovatieve projecten (Schuurmans 2013) en MMNieuws gaf een themanummer over recente innovaties in de culturele en vrijetijdssector uit. De Vlaamse minister Ingrid Lieten lanceerde in 2013 een eenmalige oproep voor sociale innovatie-projecten en voorzag hiervoor een totaalbudget van één miljoen euro. De EU besteedde in haar groeistrategie voor de komende tien jaar eveneens aandacht aan sociale innovatie. De onderzoeksfinanciering van de Europese Unie zal vanaf 2014 voor het merendeel gegroepeerd worden binnen het Horizon 2020 Kaderprogramma. Het onderwerp leeft, maar de definitie van sociale innovatie wisselt per auteur. Een aspect waaraan meestal geen expliciete aandacht wordt besteed is het kritische aspect van innovaties.
Sociale innovaties doen zich overal voor waar zich maatschappelijke behoeften en problemen voordoen, waaraan nog niet eerder op een bevredigende wijze werd tegemoetgekomen en waar personen het initiatief nemen om een bevredigend antwoord voor die behoeften te zoeken.
Het feit dat sociale innovaties betrekking hebben op maatschappelijke behoeften, waaraan nog niet eerder op een bevredigende wijze werd tegemoet gekomen, houdt dikwijls impliciet of expliciet kritiek in op de gevestigde organisaties, die deze behoeften nog niet eerder hebben onderkend, ofwel niet op een adequate wijze hebben benaderd. Deze kritiek wordt geuit op een creatieve wijze door het ontwikkelen van een alternatief (Faché 1987, 2012). Het begrip alternatief werd door deze sociale innovaties herijkt. Oorspronkelijk betekende het woord alternatief ‘een stel van twee mogelijkheden waaruit gekozen moet worden’. Dit was de betekenis totdat het als bijvoeglijk naamwoord in het taalgebruik zijn intrede deed in de betekenis van ‘gevestigd op geheel nieuwe beginselen, gericht op een geheel van andere dan de geijkte patronen of heersende normen (Van Nierop, 1975). In die laatste betekenis komt het voor in: alternatieve jeugdhulpverlening, alternatieve geneeskunde, alternatieve levensvormen en dergelijke. Innovaties worden hier gemotiveerd vanuit een onvrede met de bestaande situatie of aanpak van een sociaal probleem.
Het is dan ook niet te verwonderen dat sociale innovaties zich vaak buiten gevestigde organisaties voordoen. Er zijn waarschijnlijk meerdere factoren die hierbij een rol spelen. Op basis van mijn onderzoek en persoonlijke ervaring als innovator (in onder andere de alternatie hulpverlening, cultuur- en vrijetijdscentra) veronderstel ik dat de invloed van ‘censors’ in denkprocessen en werksituaties een van de belangrijkste factoren is (Faché 1987). Bij het menselijk denken kan men een onderscheid make tussen convergente en divergente denkprocessen: convergente denkprocessen worden gedomineerd door de zogenaamde censor. Deze censor is een door opvoeding, ervaring en omgevingsinvloeden gevormde ‘zeef’ tussen bewustzijn en voorbewustzijn. typische uitdrukkingen waaraan men convergente denkprocessen kan herkennen zijn onder meer ‘de praktijk heeft aangetoond dat dit niet kan’, ‘mijn vijf- of tienjarige ervaring leert dat dit niet te realiseren is’, ‘dat hebben we vroeger ook al eens geprobeerd en het is toen ook mislukt’. In figuur 1 wordt dit convergente denkproces weergegeven door een onderbroken lijn.
Voor het genereren van innovatieve ideeën is convergent denken niet aangewezen. Het typische van innovatieve ideeën is immers de originele kijk, de kwalitatieve omslag ten opzichte van het bestaande. Hiervoor is een denkproces noodzakelijk waarin de censor ‘uitgeschakeld’ is en het denken niet door ervaringskennis en dergelijke wordt ingeperkt. zo’n denkpatroon wordt gekenmerkt door originaliteit en out of the box-denken. Dit denkproces noemen we divergent. Dit overwegend divergente denkproces verloopt om de censor heen en is in figuur 1 door een ononderbroken traject weergegeven.
Voor innoveren hebben we zowel divergente als convergente denkprocessen nodig. Divergentie voor het genereren van innovatieideeën en convergentie om de diverse alternatieven te evalueren en te operationaliseren. Het convergente en divergente denken zijn dus als complementair te zien. Naast deze geïnternaliseerde censor, treffen we ook nog externe censors aan. Dit zijn personen of regelingen die divergent denken niet toelaten. In ons innovatieonderzoek met en voor culturele centra was dit heel duidelijk. In deze door de overheid erkende centra werd innovatie gehinderd door zowel interne als externe censors. tot de externe censors behoorden de raden van beheer van de culturele centra. In die raden zetelden steeds vertegenwoordigers van de sociaalculturele verenigingen. zij verdedigden steeds dat de oorspronkelijke doelstellingen van de culturele centra behouden moesten worden. Deze vertegenwoordigers van de verenigingen betekenden een machtsfactor. De medewerkers hadden weinig beslissingsmacht en beleidsruimte (Faché 1985). Aan die kritische dimensie van sociale innovaties wordt actueel in de innovatieliteratuur weinig aandacht besteed.
Permanent sociaal innoveren
Permanente aandacht voor sociale innovatie is noodzakelijk, om een vijftal redenen. Allereerst omdat technologische innovaties soms sociale innovaties noodzakelijk of mogelijk maken. Sociale innovaties worden soms als complement van technologische innovatie ontwikkeld. Beide vormen van innovatie vullen elkaar dan aan. Maar de noodzaak van sociale innovaties komt niet uitsluitend voort uit technologische innovaties zoals dikwijls wordt gesteld. ten onrechte is er in dit verband een te exclusieve beleidsaandacht en wetenschappelijke aandacht voor de sociale gevolgen van de technologische innovaties. Sociale innovaties hebben ook een relatief autonoom karakter.
Hiermee wil ik niet ontkennen dat sociale innovaties het gevolg kunnen zijn van de mogelijkheden die technologische innovaties bieden. Maar dat wil nog niet zeggen dat die eerste steeds bepaald worden door de laatste. De ontwikkeling van een digitale informatie maatschappij maakt bijvoorbeeld innovatie in de bibliotheeksector mogelijk en leidt tot een herdefiniëring van de rol van de bibliotheek.
Een tweede reden is dat maatschappelijke ontwikkelingen ons confronteren met nieuwe maatschappelijke behoeften die dikwijls actueel nog niet adequaat worden aangepakt. Denken wij bij voorbeeld aan demografische ontwikkelingen, zoals de vergrijzing van de bevolking, die de vraag naar specifieke voorzieningen ten behoeve van de actieve derde-leeftijd bevolking doen ontstaan. zo vragen ook bijvoorbeeld structurele veranderingen in verband met arbeid (bijvoorbeeld flexibilisering) om innovatie in (vrije)tijdsbestedings voorzieningen.
Ten derde hebben verbeteringen soms negatieve neveneffecten. talrijke technologische en maatschappelijke veranderingen die verbeteringen op een bepaald gebied voor een bepaalde bevolkingsgroep betekenen, gaan dikwijls gepaard met negatieve neveneffecten op andere terreinen of voor andere bevolkingsgroepen.
Automatisering van vervelend routine-achtig werk en technologische ontwikkelingen gaan gepaard met toename van het aantal laaggeschoolde werklozen, die waarschijnlijk nooit meer aan het werk komen. Nieuwe ICt-ontwikkelingen vergroten de productiviteit, maken innovatie van producten en processen mogelijk, vergroten de efficiency en versterken het concurrentievermogen in bijna alle sectoren van de economie. ICtmaakt nieuwe vormen van (samen)werken mogelijk en verbindt mensen, bedrijven, overheden en markten. Maar de invoering van ICtheeft ook een directe invloed op werkdruk en werkstress. Verbeteringen vragen steeds – hoe paradoxaal ook – kritische aandacht voor ongewenste neveneffecten en maken sociale innovatie ter opheffing of vermindering van die negatieve gevolgen noodzakelijk.
Ten vierde kan men noemen dat welzijnsvoorzieningen na verloop van tijd hun kwalitatieve en kwantitatieve grenzen bereiken. zo kan men bijvoorbeeld niet meer de financiële middelen opbrengen voor de geprofessionaliseerde medische en maatschappelijke dienstverlening. Dit noopt tot het zoeken van meer effectieve en betaalbare alternatieven. Dit was bijvoorbeeld een van de onderwerpen van het jaarcongres in 2013 van het ECP (Electronic Commerce Platform). Het probleem is dat de zorgkosten jaarlijks met 5,5% stijgen. De vraag is of innovaties en benutting van ICt dit wel kunnen verminderen.
Ten slotte is een permanente aandacht voor sociale innovatie nodig door de competitie om de vrije tijd. In de afgelopen decennia is het aantal vrijetijdsvoorzieningen enorm uitgebreid. zo blijken het aantal vrijetijdsvoorzieningen in Nederland sinds medio jaren tachtig verachtvoudigd en het aantal bezoekers vernegenvoudigd (Harms, 2004). Niet alleen is er een ruimere en een grotere verscheidenheid van aanbod, maar er is ook een vergroting van de actieradius van consumenten. zowel in de rol van werkende, van consument als van recreant verplaatsen mensen zich buiten de eigen woonplaats (Knulst & Mommaas, 2000). Door de grotere vrijetijdsmobiliteit en actieradius komen talrijke vrijetijdsvoorzieningen, die beantwoorden aan dezelfde behoeften, binnen het bereik van recreanten en cultuurparticipanten, maar keuze is noodzakelijk omdat de menselijke aandacht beperkt is.
Vrijetijdsvoorzieningen moeten als gevolg hiervan meer strijden om de aandacht en de vrije tijd van consumenten. Concurrentie is er op alle niveaus, tussen ‘culturele’ steden, recreatiecentra, themaparken, musea, enzovoorts. Davenport en Beck (2002) spreken in dit verband van een ‘attentie-economie’, waarin ondernemingen concurreren met elkaar om de aandacht op zich te trekken en te houden. In een competitie van culturele, sport en andere vrijetijds voorzieningen om de vrije tijd, speelt volgens de Duitse cultuur socioloog Schulze, de belevingswaarde van het aanbod in toenemende mate een prominente rol in de huidige belevingsmaatschappij. Door de ervaringen en beelden die mensen opdoen op hun virtuele en fysieke reizen zijn zij bovendien op de hoogte van de belevingskwaliteiten die op ruimere schaal binnen de wereld van de vrije tijd beschikbaar zijn. Hierdoor worden aanbieders gedwongen hun eigen aanbod beter te positioneren in relatie tot de belevingswensen en -oriëntering van consumenten. Innovaties die de belevingswaarde verhogen zijn hiervoor noodzakelijk. De laatste jaren zien we dat innovaties in de culturele en vrijetijdssector, vooral betrekking hebben op het bevorderen van een positieve totaalbeleving (Faché, 2011).