Selecteer een pagina

Populariteit van de bioscoop gestegen

Algemeen
In een tijdperk van groeiende mediaconcurrentie is het bezoek aan de bioscoop in Nederland toegenomen. Steeds meer mensen worden geboeid door het grote scherm. Vooral vrouwen en de jeugd tot 15 jaar weten vaker de weg naar de bioscoop te vinden.


De bioscoop heeft het sinds concurrerend vermaak op de markt verscheen steevast moeilijk gehad. De tanende belangstelling was het sterkst toen tussen 1955 en 1970 de televisie de Nederlandse huiskamers veroverde. In mindere mate, maar nog steeds merkbaar was dat het geval toen de zwart-wit-televisie werd vervangen door het kleurentoestel en toen de videorecorder haar intrede deed. Tussen 1945 en 1990 veranderde de bioscoop van een culturele instelling met een breed samengesteld publiek in een toevluchtsoord voor jongeren tussen de 15 en 25 jaar.
In de jaren negentig verschenen er nieuwe concurrenten. Al in 1989 startte de eerste commercile televisiezender haar uitzendingen, in de zes jaar erna gevolgd door een handvol andere zenders. Bij deze zenders nam de programmering van speelfilms een prominente plaats in. In de slag om de kijker kon ook de publieke omroep niet achterblijven met het uitzenden van speelfilms. De vrees dat de bioscopen opnieuw met een dalende toeloop geconfronteerd zouden worden werd mogelijk nog versterkt toen medio jaren negentig het internet voor bredere groepen van de bevolking toegankelijk werd. Niet omdat het een alternatief kanaal voor het bekijken van speelfilms was, wel omdat het een concurrerend beslag legde op de vrijetijd van filmliefhebbers.
Ondanks deze concurrentie heeft de bioscoop zich de laatste jaren goed staande gehouden. Sterker nog: het aandeel van de bevolking dat jaarlijks tenminste n maal naar de film gaat, steeg van 42 % in 1991 naar 49 % in 1999. Het nieuwe publiek van de bioscoop bestond vooral uit incidentele bezoekers: personen die 1, 2 of 3 keer per jaar naar de bioscoop gaan. In mindere mate was er ook een grotere toeloop van frequente bezoekers (die minimaal een keer per kwartaal gaan). Deze ontwikkelingen zorgden ervoor dat de gemiddelde bezoekfrequentie onder de bezoekers licht daalde, van 3,3 bezoeken per jaar naar 3,2 bezoeken. Maar mede door een licht gestegen bevolkingsomvang was de gegroeide belangstelling nog altijd goed voor een enorme stijging van het aantal verkochte kaartjes.
Hoe is het mogelijk dat ondanks de toegenomen concurrentie het bioscoopbezoek toch is gestegen? Richten we eerst de blik op de bevolkingsgroepen die de weg naar de bioscoop hebben gevonden. Het zwaartepunt van het bezoek ligt nog steeds bij het traditionele publiek: van de 15-25-jarigen komt 81 % minimaal een maal per jaar naar de bioscoop. Daar is tussen 1991 en 1999 geen verandering in gekomen. De groei van het bezoek zit vooral bij de overige groepen (zie figuur 1). De jeugd tussen de 6 en 15 jaar kwam veel meer en dat geldt ook voor de groepen tussen de 26 en 45 jaar en tussen de 46 en 64 jaar. Ook de verhouding tussen mannelijk en vrouwelijk publiek veranderde opmerkelijk. Door een inhaalslag van de vrouwen is de verdeling tussen de seksen nu vrijwel in evenwicht (zie figuur 2). De bioscopen zijn er dus in geslaagd om nieuw publiek voor zich te winnen, zonder het oude publiek van zich te vervreemden.
Daarmee is de vraag naar de oorzaken van het gestegen bioscoopbezoek wel gepreciseerd, maar nog niet beantwoord. Om die vraag te beantwoorden kan naar de aantrekkelijkheid van de bioscoop gekeken worden en naar de kracht van de concurrentie, vooral de televisie en de film op video. Om met het laatste te beginnen: is deze kracht soms overschat? Afgemeten aan het percentage kijkers dat wel eens speelfilms op televisie bekijkt, lijkt dat er wel op. Ondanks het sterk gegroeide aanbod van films op televisie daalde het percentage van de bevolking dat kijkt van 75 % in 1991 naar 72 % in 1999. Daarentegen zette de groei van het kijken van videofilms zich in dezelfde periode door van 43 % tot 64 %. Het kijken in de huiskamer concurreert echter niet met het kijken in de bioscoop; het vult elkaar eerder aan. Van de bioscoopbezoekers kijkt 63 % ook naar videofilms en 58 % naar films op televisie, terwijl die percentages onder de niet-bezoekers in beide gevallen slechts op 26 % liggen. Het lijkt er eerder op dat het huidige publiek door het kijken thuis gestimuleerd wordt om naar de bioscoop te gaan.
Het toegenomen bioscoopbezoek is geen gevolg van een groeiende neiging om uit te gaan. In de tweede helft van de jaren negentig daalde het aandeel van de vrijetijd die Nederlanders buiten de deur doorbrengen juist. Theaters en schouwburgen zagen hun publiek licht groeien. Alleen de concertzalen voor klassieke muziek moesten het stellen met minder bezoekers. Dat het bioscoopbezoek relatief sterk gegroeid is, lijkt dan ook in de eerst plaats het gevolg van de investeringen in de films en bioscopen zelf. Meer blockbusters, meer marketing, betere kwaliteit in de zalen en de opkomst van multiplexen kunnen als succesfactoren aangemerkt worden.

Auteur: Jos de Haan Jd@scp.nl
468

Reactie verzenden

Share This