Selecteer een pagina

Rellen komen wel door de wijk zelf

Marketing

Al in 1961 beschreef de Amerikaanse Jane Jacobs het falen van stedenbouw la Ebenezer Howard (tuinsteden) en modernere varianten als van Le Corbusier. Dynamische steden, aldus Jacobs, ontstaan uitsluitend onder de volgende condities: menging van bevolking, menging van functies, menging van architectuur (in stijlen en leeftijd), kleinschaligheid en concentratie van functies. Jacobs voorspelde als het ware aan de hand van Amerikaanse voorbeelden het bankroet van de banlieues van Emile Aillaud, Gropiusstad, de Westelijke Tuinsteden, de Bijlmermeer en Hoogvliet (slechts een kleine greep uit de stedenbouwkundige mislukkingen) nog vrdat deze gebouwd werden. En Jacobs kreeg gelijk.

Net als de Franse banlieues kenmerken de genoemde naoorlogse wijken zich door grootschaligheid, monotonie (in bevolking en architectuur), functiescheiding, en relatief grote afstand tot het stedelijk hart. Sterker nog, noemenswaardige economische functies zijn in deze stedelijke gebieden als vanzelfsprekend niet voorhanden. Van stedelijke dynamiek kan hier dus nooit sprake zijn.

In sommige naoorlogse wijken hebben alleen de pioniers een leuke tijd gehad. De Westelijke Tuinsteden in Amsterdam bijvoorbeeld waren voor startende huishoudens met kinderen uit de te kleine panden in de stad een walhalla ten tijde van de wederopbouw. Maar na de euforie van het nieuwe en met de komst van de saaiheid van het alledaagse werden deze gebieden vergeten stukken stad. Jane Jacobs geeft er legio voorbeelden van. Het zijn plekken die door hun structuur niet in staat zijn zich aan economische cycli aan te passen. Natuurlijk was de Jordaan in de jaren vijftig en zestig een achterstadswijk, voornamelijk toe te schrijven aan de economische depressie toentertijd. Maar het aantrekken van de economie werd juist in de Jordaan het eerst zichtbaar: de eerste Nederlandse gentrification (de middenklasse trekt achterstandsgebieden in om te wonen) vond dr plaats. En natuurlijk zijn er rellen geweest op het Mercatorplein (een besloten plein met bakstenen gebouwen eromheen met daarin winkels), maar de door Jabobs beschreven condities maakten een positieve wending mogelijk toen de tijd daarvoor rijp was. De naoorlogse uitbreidingswijken kunnen dat in hun oorspronkelijke verschijningsvorm, zonder aanpassingen, niet aan.
Het is common sense recent onderzoek van onder andere de Dienst Ruimtelijke Ordening van Amsterdam wijst daar ook op dat economische bedrijvigheid zich vestigt op plekken die voldoen aan de door Jacobs genoemde condities: de binnenstad en delen van de negentiende-eeuwse gordel van de stad. De grenzen tussen de naoorlogse uitbreidingsgebieden zonder bedrijvigheid en de gemengde plekken zijn haarscherp. Verder blijken aantrekkelijke stadsmilieus voor kenniswerkers juist die gebieden te zijn die aanschurken tegen de binnenstad en de negentiende-eeuwse gordel; dat het plekken zijn die het karakter hebben van een rustig woonmilieu met levendigheid om de hoek; plekken die begaanbaar zijn per fiets of te voet, aansprekende architectuur bezitten, kleinschalig zijn, en gemengde bedrijvigheid en gemengde bevolking bezitten.

Kortom, zowel kenniseconomie als kenniswerkers gaan aan de banlieues voorbij en vestigen zich in van oudsher dynamische gebieden, plekken die door hun diversiteit flexibel kunnen reageren op economische veranderingen. Die kracht mist de banlieue per definitie! Daar blijven groepen achter die geen kant meer opkunnen en dus hun frustraties uiten in rellen. Dat het hierbij om Noordafrikanen gaat is louter toeval. Hun kansarme positie in combinatie met het afgesloten zijn van de stedelijke dynamiek, is veel bepalender.
Tenslotte: het gaat bij dit alles niet eens zozeer om hoogbouw, maar vooral om grootschalige monotonie in de economisch vergeten periferie van de grote stad.
Hoe zit dat eigenlijk in Almere?

Auteur: Jos Gadet j.gadet@dro.amsterdam.nl

468

Reactie verzenden

Share This