Zes experts schoven op 22 november rond de tafel in het hoofdkantoor van BMC om het hoofd te buigen over de creatieve stad of regio. Waarover hebben we het precies als we die termen in de mond nemen? Is de creatieve stad een slim marketingconcept of werkt ze ook echt als aanjager van inventiviteit in stad of regio?
als senior consultant verbonden aan BMC. Daarvoor vervulde hij verschillende leidersfuncties in de culturele sector. Per 2012 vestigt hij zich als zelfstandig adviseur. Roy van Dalm is hoofddocent Stedelijke Identiteit aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN). Hij is verbonden aan ARCCI, het Arnhems Centrum voor Creatieve Economie en Innovatie. Isjah Koppejan is projectmanager bij Waag Society, adviseur bij het Fonds voor Cultuurparticipatie en initiator van Creative Urban Renewal NorthWest Europe. Sonja Scholten is sociaal geograaf en werkzaam als zelfstandige op het gebied van regionaal-economische ontwikkeling. Ze is onder andere projectleider bij de stichting Kreatieve Industrie Zwolle (KIZ). Simon de Wijs is docent en onderzoeker aan de NHTV. Hij is onder meer teammanager van de specialisatie Management in Creative Indusstries en projectleider van creatief netwerk Colin. Menno Heling is eigenaar van Buro Menno Heling en uitgever van MMNieuws. Lonneke Kok en Stefan Penders waren aanwezig namens de redactie van MMNieuws.
De creatieve regio, het thema van dit nummer van MMNieuws dat voor u ligt: wat behelst die eigenlijk? Is de ‘creatieve regio’ voornamelijk een marketingconcept dat steden en regio’s gretig inzetten om zichzelf over het voetlicht te brengen, of bestaat de creatieve regio wel degelijk als nieuwe sociale en economische samenlevingsvorm die de traditionele steden en dorpen, met hun scheidslijn tussen werk en privé en tussen de afzonderlijke disciplines, vervangt?
Wat is creatief?
Maar daaraan voorafgaand is er nog de vraag: wat is de betekenis van ‘creatief’ hier eigenlijk? Roy van Dalm spreekt over een ‘verwaterde term’ als hij waarschuwt voor het gevaar dat aan het gebruik ervan kleeft. ‘Veel overheden lijken te denken: als we de creatieven maar stimuleren, dan zijn we een creatieve regio of stad. Maar dat is helemaal niet hoe Charles Landry het bij zijn introductie van de term bedoelde. Er is niets mis mee
Maar daaraan voorafgaand is er nog de vraag: wat is de betekenis van ‘creatief’ hier eigenlijk? Roy van Dalm spreekt over een ‘verwaterde term’ als hij waarschuwt voor het gevaar dat aan het gebruik ervan kleeft. ‘Veel overheden lijken te denken: als we de creatieven maar stimuleren, dan zijn we een creatieve regio of stad. Maar dat is helemaal niet hoe Charles Landry het bij zijn introductie van de term bedoelde. Er is niets mis mee
om de creatieve industrie als groeisector te benaderen en daar een faciliterend beleid voor te ontwikkelen. Maar de term “creatieve stad” heeft niks te maken met het stimuleren van per se de creatieve industrie, die kan alle sectoren omvatten.’ Een stad is dan creatief door inventief, gezamenlijk, sectoroverstijgend naar oplossingen te zoeken voor gedeelde problemen, niet per se door een zo hoog mogelijk aantal kunstenaars, ontwerpers of architecten in huis te halen.
Media Valley:
Om de gedachten op scherp te zetten haalt gespreksleider Cor Wijn een voorbeeld aan uit de actualiteit: Pieter Broertjes, de nieuwe burgemeester van Hilversum, heeft onlangs het startsein gegeven voor de ontwikkeling van de Media Valley, zich uitstrekkend over Amsterdam, Amersfoort, Almere, Haarlem, Utrecht en Hilversum, met die laatste stad als middelpunt. Overheden, bedrijfsleven en kennisinstellingen in dat mediacluster zullen zich de komende jaren inzetten om deze valley tot internationaal topniveau op te stuwen. Met opleidingen, werkgelegenheid, studio’s, ontmoetingsplekken en kennisuitwisseling moet de Media Valley binnen een paar jaar op de kaart staan als hét mediagebied van Europa. Maar ‘is het nou écht iets, die creatieve regio’s,’ vraagt Wijn zich hardop af, ‘of is het iets wat burgemeesters inzetten als het ze uitkomt, als pr-verhaal? Heeft het substantie, kortom, of is het een marketinginstrument?’ Roy van Dalm, die zich bij de Hogeschool van
Arnhem en Nijmegen bezighoudt met stedelijke identiteit, plaatst direct een sceptische noot bij het gegeven van Broertjes’ soort valley. ‘Dit valley-denken lijkt ingegeven door de gedachte: “We hebben een speerpunt en gaan daar geld voor aanvragen.” Maar een goed werkende valley – denk aan Silicon Valley in Californië, onderscheidend door zijn hightech industrie – werkt zo helemaal niet. In Silicon Valley deelt iedereen dezelfde drijfveer. Het maakt niks uit of je daar in je pyjama loopt of in driedelig grijs, wie een goed idee heeft krijgt daar geld voor. In Nederland zie je het omgekeerde: we creëren valleys om de randvoorwaarden goed te regelen, maar van de inhoudelijke drijfveren van de mensen in de regio weten we niks.’ Het concept van de valley in Nederland lijkt zo een lege huls, voornamelijk afgeschoten om geld uit Den Haag binnen te halen. Isjah
Koppejan erkent dat het een prachtig middel is om mensen naar een stad te krijgen, maar dat hier vaak niet duidelijk is wat bijvoorbeeld de kunstenaar eraan heeft. ‘Er zijn weinigmogelijkheden om creatieven te laten landen,’
constateert Koppejan. ‘Elke stad of gemeente wil creatieven aantrekken om er zelf beter van te worden, maar zodra een creatief ondernemer zelf iets van een stad vraagt, blijft het doorgaans heel stil aan het gemeenteloket.’ Terwijl het een intrigerende vraag is wat een creatief bedrijf nou echt nodig heeft om bij
te dragen aan de juiste uitstraling voor een gemeente. Steden en regio’s kiezen de laatste jaren en masse voor een speerpunt dat ze landelijken internationaal kan onderscheiden van andere regio’s. Arnhem modestad, Rotterdam architectuur- of grafische stad, Breda wil gamewalhalla van Nederland worden. Maar het blijft in veel gevallen een beleidsmatig gestuurde focus, niet ingegeven door de creatieve industrie zelf. Die leeft eerder van chaos, benadrukt Koppejan. Creatieve bedrijvigheid laat zich nu eenmaal moeilijk structureelorganiseren.
Sturing
Dat leidt aan de ronde tafel tot de vraag hoe maakbaar een creatieve regio is. Moeten regio’s het doen met de creativiteit die al spontaan is opgeborreld en die naar een hoger plan proberen te tillen (en met welk doel dan: voor het opkrikken van het imago jegens de buitenwereld of voor het creëren van een prettiger leef- en werkomgeving voor inwoners?), of is het best mogelijk om met een beetje beleidsmatige sturing een creatieve industrie een boost te geven die anders misschien niet per se op die plek was ontsproten? Simon de Wijs heeft van dichtbij gezien hoe Breda alles op alles zette om uit te groeien tot stad van de beeldcultuur. Allerlei initiatieven op dat gebied die in de stad al aanwezig
waren (het Film Festival Breda, Breda Photo, het Graphic Design Festival) werden samen in één cultuurcentrum ondergebracht, met als idee dat ze elkaar dan vanzelf zouden stimuleren en tot verrassende samenwerkingen zouden komen. Eén plus één is drie, was de verwachting. ‘Maar je wilt niet weten hoeveel
onderlinge strubbelingen daar vervolgens ontstonden tussen al die instellingen! Je moet heel erg oppassen om van bovenaf creatieve samenwerking te willen opleggen.’ Roy van Dalm heeft net de situaties in Arnhem en Nijmegen vergeleken. Waar Arnhem zich nadrukkelijk profileert als stad van mode en vormgeving, daar trekt Nijmegen steeds meer jong talent aan zonder zichzelf te afficheren als creatieve stad. Toch, omdat het een levendige stad is, trekt ze ontzettend veel studenten. Deze stad met veel ruimte voor vernieuwing in de cultuursector kiest geen focus, heel anders dan Arnhem. Arnhem zet heel bewust in op mode, waarbij ze dan weer het risico loopt datze de brede experimentele laag afknijpt die daaronder ligt – de brede voedingsbodem voor vernieuwing. Het is nu aan Nijmegen een strategisch plante ontwikkelen om het brede experiment verder te stimuleren, zou Van Dalm de stad adviseren. Door (naar het voorbeeld van Silicon Valley) de drijfveren van de stad te achterhalen en te onderzoeken hoe mensen er in beweging te krijgen zijn, in een open debat met de bevolking. Zo kan een creatieve stad richting aangeven, maar wél pas nadat er spontaan iets is ontstaan.
Voedingsbodem
Vervolgens kan een gemeente zich op diverse manieren bemoeien met wat er op creatief vlak gebeurt in zo’n stad. In Arnhem is het belangrijk het ondernemer-schap van de ontwerpers te versterken, want daarvan hebben de meesten nog altijd geen kaas gegeten. De opleiding en de conceptuele kant van mode mogen in Arnhem belangrijke peilers zijn, de mode-markt ligt heel ergens anders. Succesvolle ontwerpers trekken nu eenmaal naar de Randstad. Een probleem waarmee ook Utrecht te kampen heeft, weet Koppejan: vele studententrekken naar die stad, beginnen er succesvol hun carrière, maar verkassen vervolgens naar Amsterdam om nog dichter op de haard van de creativiteit te zitten. In Groningen is het niet anders. En in zekere zin geldt voor Amsterdam
op haar beurt hetzelfde; ook de hoofdstad ziet creatief talent op den duur vertrekken naar steden van meer allure: New York, in toenemende mate Berlijn.De vraag is of een stad daar een probleem van zou moeten maken. Volgens Koppejan heeft Utrecht er niet onder te lijden. ‘Het bijzondere in Utrecht is dat de stad geen moeite hoeft te doen voor het binnenhalen van creatief talent. Het stroomt zo via de opleidingen binnen. Utrecht zou zich daarom moeten profileren als stad waar creativiteit ontstaat, als voedingsbodem voor creatief talent.’
Rolmodellen
Een beetje slimme stad of regio bouwt dus verder op een creatieve bodem om een aantrekkelijk vestigingsklimaat te scheppen voor no matter what voor bedrijfsleven, net als in Silicon Valley, waar grote en kleine bedrijven naast elkaar bestaan en elkaar versterken. Wat zijn daarbij succes- en faalfactoren? Een van de steden die door iedereen als succesvol worden beschouwd is Eindhoven, ‘vaandeldrager’ voor de kandidatuur van Brabantstad als Culturele Hoofdstad van Europa 2018. Er vindt van alles plaats, bijvoorbeeld op festivalgebied, en de stad beschikt bovendien over goede rolmodellen, zoals Piet Hein Eek. Dat maakt Eindhoven voor anderen een aantrekkelijke plek om neer te strijken. Zowel overheden als het cultuur- en bedrijfsleven zetten zich in voor de gedeelde ambitie om dé designstad te zijn en blijven. En met succes; wereldwijd hebben ontwerpers uit Eindhoven het voor het zeggen. Op dat vlak doet overigens ook Arnhem het niet zo slecht. Veel grote namen uit de mode komen daarvandaan, ook al concentreert de zakelijke modemarkt zich niet daar.
DNA
Om succesvol te functioneren als creatieve stad of regio en het geen hol marketingconcept te laten zijn zouden steden moeten focussen op wat in de kiem aanwezig is, wat als het ware in het DNA zit. Eindhoven, met haar industriële verleden, boekt succes als designstad; Amsterdam doet het goed op het gebied van de kunsten, met haar historie van ruimdenkendheid. ‘What makes your city tick,’ is de vraag die gemeenten zich zoudenmoeten stellen bij het bepalen van een creatieve beleidsfocus. Op die manier kan een stad zich een nieuw elan aanmeten zonder al te ver af te drijven van haar bestaande identiteit.Maar een stad of gemeente moet daartoe dan wel de noodzaak voelen én op zoek willen gaan naar net dat onderscheidende gen in het DNA. In Zwolle bijvoorbeeld, weet Sonja Scholten, leeft het verlangen naar ‘een nieuw creatief elan’ nog niet echt, de stad heeft nog amper de vraag op haar agenda gezet op welk vlak zij zich creatief zou moeten onderscheiden. Scholten: ‘Zwolle is een stad die weinig tegenslagen heeft gekend de laatste honderd jaar. Alles loopt er lekker, er is nauwelijks werkloosheid, verhoudingsgewijs ook in deze crisistijd niet. Het is een nette, dienstverlenende stad zonder industrie of rafelrandjes.’ Het onderscheidende gen van Zwolle is volgens Scholten de mild religieuze sfeer, die een sterk gemeenschapsgevoel creëert. Mensen werken er goed samen,
festivals drijven op enthousiaste vrijwilligers, het organiserend vermogen zeer sterk. En veel kunstenaars verwerken er wel iets van religie in hun werk. Maar met dat besef alleen heeft Zwolle zich nog niet een-twee-drie op de kaart gezet; daarvoor lijkt toch meer gemeentelijke inspanning nodig.De geografische afstand tot de rest van Nederland kan in elk geval het struikelblok niet zijn; een stad als Groningen lijkt juistte profiteren van die afstand tot de rest. Festivals als Noorderzon en Noorderslag en het Groninger Museum trekken talloze toeristen uit binnen- en buitenland naar de stad die in haar marketingcampagne claimt dat er ‘niets boven’ gaat. Wat overigens in Groningens voordeel pleit is dat er wel iets ‘ten oosten van’ gaat: Duitsland. De banden met Duitse steden als Oldenburg, Bremen en Hamburg worden steeds nauwer en culturele uitwisselingen spelen daarin een toenemende rol.
Marketinginstrument
Een specialisme is mooi, maar om een stad of regio daarmee naar een hoger plan te tillen is faciliterend beleid nodig. Sommige gemeentes hebben er een handje van een specialisme te lanceren om bewoners, bedrijven of bezoekers te verlokken naar hun stad te komen. Of zo’n campagne nu wel of niet gebaseerd is op een daadwerkelijk aanwezige culturele dynamiek, de vraag is in hoeverre zulke marketingconcepten daadwerkelijk vruchten afwerpen. ‘Misschien geldt: baat het niet, dan schaadt het niet,’ oppert Cor Wijn. ‘Stel dat je gewoon de boer op gaat met “Zwolle Klassieke Muziekstad”. Als het werkt is het winst.’Maar volgens Van Dalm ligt het niet zo eenvoudig. ‘Marketingcampagnes van steden of regio’s hebben alleen effect op bezoekers, niet op bedrijven of inwoners. Redenen om zich in een bepaalde stad te vestigen zijn voor bedrijven nooit de marketingcampagnes van een stad.’ Om daadwerkelijk nieuwe bedrijvigheid aan te trekken moeten overheden creativiteit stimuleren, bijvoorbeeld door subsidies, het creëren van ontmoetingsplekken, het opzetten van kennisvoorzieningen en het aanwakkeren van samenwerking tussen creatieven, bedrijven en opleidingen. Een stad als Arnhem trekt studenten omdat de juiste opleidingen er zitten, niet omdat Arnhem zich profileert als modestad. Juist op dat gebied kan het veel voortvarender met de stad gaan; de Mode Biënnale kan beter en modekwartier Klarendal is goed, maar is de halve week gesloten omdat de modeondernemers de andere helft van de week moeten bijverdienen in de thuiszorg om hun hoofd boven water te houden; creatief ondernemerschap wordt er nog niet bepaald bevorderd. De marketingcampagne van Groningen trekt ook met name bezoekers aan, volgens Erik Akkermans. Studenten komen daar niet op af; zij kiezen voor de stad vanwege de opleidingen die er worden aangeboden. Pas als zo’n marketingcampagne zich juist daarop richt kan het de toestroom aan creatieve studenten vergroten, anders heeft ze enkel uitwerking optoeristen en dagjesmensen.
Kortetermijnplan
Een volgende belangrijk dilemma is de balans tussen enerzijds creativiteit willen stimuleren en anderzijds economische groei willen bevorderen. Isjah Koppejan constateert dat door een aanvankelijke stimulans van de creatieve sector, waardoor kunstenaars in een bepaalde wijk bijvoorbeeld een goedkoop werkatelier kunnen huren, de wijk als geheel er vaak op vooruitgaat, waarna diezelfde kunstenaars echter hun huren niet meer kunnen opbrengen. Zij trekken weg uit de wijk en wat overblijft iseen lege huls. Ook de oorspronkelijke bewoner is dan nauwelijks gebaat bij de boost die zo’n wijk heeft doorgemaakt, meent Sonja Scholten; ook voor hem wordt de wijk dan namelijk onbetaalbaar. Gemeenten zouden er scherp op moeten letten de diversiteit te bewaren, zodat meerdere inkomensgroepen er naast elkaar kunnen leven. Te vaak wordt kunst ingezet om een wijk op te leuken maar maakt niemand zichdruk om wat er daarna gebeurt; het blijft bij een kortetermijnplan.
Toch zijn er voorbeelden te noemen van wijken waar zo’n positieve impuls wél heeft gewerkt. Akkermans noemt het Ebbingekwartier in Groningen, waar veel nieuws werd gebouwd en een hele winkelstraat weer ging lopen nadat de wijk had ingezet op creativiteit. Brick Lanein Londen, van oudsher een verwaarloosde plek kreeg een oppepper doordat zich er allerlei creatieve winkelconcepten vestigden. Nu volgen ook de winkels van de grotere ketens. Dat levert meer traffic en omzet op, maar tast ook het karakter van de straat aan. ‘Voor hetzelfde geld halen die duurdere winkels straks de graffiti vande muren en is het gedaan met het edgy imago waardoor mensen juist naar Brick Lane komen. Het is daar ruw en maf, daar ontleent Brick Lane zijn populariteit aan.’
Hoe erg het is als dat verdwijnt, daarover valt te twisten. Mogelijk treedt, als een rafelige wijk eenmaal is opgelapt, een verschuiving plaats en gaat een volgende achtergebleven wijk de functie van rafelige, op te kalefateren plek vervullen. En waarom zou je dan als overheid dat proces doelbewust gaan afremmen?
Saamhorigheid
Terug dan naar de plannen met de Media Valley tussen Amsterdam en Hilversum van onder anderen Hilversum-burgemeester Pieter Broertjes. Welke do’s en don’ts kunnen de sprekers Broertjes meegeven voor een succesvolle realisatie van zijn ideeën? Samenwerking met andere instellingen, zoals in Amsterdam, is sowieso geboden, en daarop lijkt het plan ook in eerste instantie gericht. De muren om het Mediapark in Hilversum moeten (en zullen, volgens de plannen) worden neergehaald; de regio zou moeten samenwerken met media-iniatieven in het hele land. Maar wat vooral van belang lijkt: de Media Valley zou niet van bovenaf moeten bepalen wat de specialiteit van de creatieven er is, maar ruimte moeten bieden aan initiatieven die van onderaf ontstaan. Net als Silicon Valley, dat zich elke twintig jaar op een andere vernieuwende ontwikkeling richt, doordat de juiste ontmoetingsplekken er zijn, talent wordt gestimuleerd en een sterk beroep wordt gedaan op de eigen initiatieven van bedrijven, bewoners en overheden. Zo kan een organische samenleving ontstaan die constant in beweging blijft. En wat als het hele plan niet lukt? Is er dan een bak met geld nodeloos weggegooid? Volgens de sprekers van de rondetafelbijeenkomst niet, en daar dient zich een conclusie aan waarmee iedereen het eens lijkt: met het bepalen van een gedeelde horizon waaraan bedrijven, creatieven, individuen en overheden zich committeren ontstaat er hoe dan ook een gevoel van saamhorigheid. Belangrijker dan de vraag of Eindhoven nou wel of niet designstad is geworden, is dat alle partijen in de stad er gezamenlijk de mouwen voor hebben opgestroopt. Misschien is dat uiteindelijk wel het grootste geheim van de creatieve regio: denken in gedragen concepten maakt energie los en brengt synergie tot stand, en dát is de winst ervan. Wat het dan precies aan geldelijk gewin of bekendheid oplevert – de financiële en marketingtechnische redenen om een valley te willen zijn – blijkt dan uiteindelijk het minst relevante aspect van de slagingskansen van de creatieve regio of stad.
Auteur: Tekst: Lonneke Kok