Selecteer een pagina

Samenwerking; de eigenpijperij voorbij?

Algemeen

Alleen het woord samenscholing vormt hierop een uitzondering, hoewel ook hier een milde positieve ondertoon niet uitgesloten is: de samenscholende stakers gingen uiteindelijk, na het aanbieden van een petitie, weer met de bus naar huis. Geeft ‘samen’ al een indicatie voor positief activisme, dan wordt dat door het tweede deel van het woord alleen maar versterkt. Werking duidt niet bepaald op een situatie van stilstand. Werking wijst op actie, er gebeurt iets. Niet zomaar iets, neen, iets dat samen tot stand komt. De overtreffende trap van iets dat je ook alleen zou kunnen doen, maar nu, door er een of meer medemensen bij te betrekken, opeens oneindig veel betekenisvoller, nobeler en daardoor relevanter wordt. De activiteit die zich kan afficheren met de toevoeging ‘samenwerkingsproject’ heeft de eerste slag om de publieke appreciatie al binnen. Het toevoegen van zoveel mogelijk logo’s op de website is dan het onverbiddelijke bewijs voor de stelling.

Hoe waardevol ook, of hier sprake is van samenwerking die ook op wat langere termijn tot iets leidt, is maar zeer de vraag. Als we ervan uit mogen gaan dat vele kunst-, cultuur- en mediabedrijven zich in de komende maanden moeten herbezinnen wegens de totaal gewijzigde marktverhoudingen, verdient ook het begrip samenwerking een herijking. Om kort te gaan: het zal van het marketingbeleid dienen te verhuizen naar de ondernemersstrategie. Samenwerking krijgt een plaats in het businessplan van die kunst- en cultuurbedrijven die willen en kunnen overleven zónder het subsidie-infuus. Ik vertel niets nieuws wanneer ik vaststel dat er op dit vlak nog niets noemenswaard gebeurd is in Nederland. Uiteraard zijn er hier en daar cultuurondernemingen die jaren geleden deze weg al zijn ingeslagen, maar veel navolging hebben zij nog niet gekregen. Kennis over deze succesvolle bedrijfsmodellen is in de Nederlandse managementliteratuur niet of nauwelijks voorhanden. De gangbare teksten over zoiets als ‘the art of networking’ bijvoorbeeld, beschrijven in het gunstigste geval een vorm van public relations en nauwelijks een onmisbaar bedrijfsmiddel. Voor een belangrijk deel ligt dat niet zozeer aan onkunde als wel aan de staat van ‘splendid autism’ waarin de Nederlandse cultuurindustrie zich bevindt.

Het idee dat de eigen oplossingen uniek en daardoor leidend moeten zijn bij het continuïteitsstreven van de onderneming heeft niet alleen een eenzijdig georiënteerde en geïsoleerde bedrijfstak opgeleverd, maar ook een sector die van het woord aanbodgestuurd een bestaansvoorwaarde en, veel griezeliger, zijn bestaansrecht gemaakt heeft. Men is volkomen vergeten dat de geldverstrekkers – publiek, andere belastingbetalers, politiek, fondsen, sponsors en donateurs – het met deze opvattingen eens moeten zijn, wil er überhaupt van continuïteit sprake kunnen zijn. Het erop nahouden van een parallelle strategie is dan toch wel het minste dat men van het management verwachten mag. Nu plan B ontbreekt, is lichte paniek het gevolg. Ik ben nog nooit zo vaak aangeklampt door collega’s uit de cultuursector die van mij willen weten met wie ze nu samenwerking moeten zoeken en hoe ze dat dan moeten aanpakken. Begrijpelijk, maar rijkelijk laat, zo niet té laat.
Een bedrijf immers dat zijn businessplan baseert op alle mogelijke samenwerkingsverbanden zal er in organisatiestructuur, financieringsplan, acquisitie en relatiehandling volkomen anders uitzien dan de gebruikelijke grote gemene deler, groot of klein maakt daarbij niet uit.

Een bedrijfsfilosofie die gebaseerd is op samenwerking ziet per definitie af van al te romantische ideeën over de eigen uniciteit. Samenwerking is in hoge mate een machtsvraagstuk. Succesvolle samenwerking gaat om niets minder dan machtsdeling. Dat is wel wat anders dan bij incidentele manifestaties een logootje plaatsen in ruil voor tot niets verplichtende eenmalige ondersteuning in cash of in kind. Hier nu raken we aan een weerbarstig vraagstuk van de Nederlandse identiteit.

Hoewel de bloei van het naoorlogs kunstleven niet dankzij, maar eerder ondanks de ‘gristelijke’ politiek tot stand is gekomen, vertonen de meeste kunstbedrijven alle kenmerken van de protestants-christelijke religie-industrie: iedere afwijking haar eigen geloofsbeleving, liefst in het eigen theatertje, pardon kerkgebouw.Was de katholieke eredienst tot aan de Beeldenstorm verantwoordelijk voor de opkomst en bloei van het volkstheater, de jaarmarkten en de voorlopers van toneel en opera, ná de hardhandige verwijdering van de verbeelding uit de hoofden van de Nederlanders is de podiumkunst opgesloten en opgedeeld geraakt in even zovele sektes en gektes, daarbij, net als bij het gereformeerde volksdeel, de eigen opvatting als de maat der dingen beschouwend. Het vergt niets minder dan een culturele revolutie om deze doodlopende steeg te verlaten. Hoe? Te beginnen met het in aanzienlijke mate relativeren van de eigen voortreffelijkheid.

Auteur: Steve Austen, visiting professor, consultant en publicist (steve@steveausten.nl).

468

Reactie verzenden

Share This