Sinds het einde van de jaren negentig staat kunst- en cultuureducatie prominent op het Vlaamse agenda. Zowel de Vlaamse overheid als steden en gemeenten erkenden het belang en de rol ervan in een veranderende maatschappij. Educatie – leren van, met en over kunst en cultuur biedt unieke mogelijkheden voor kinderen, jongeren en volwassenen om betekenis te geven aan of zich een plaats toe te eigenen in de super-diverse samenleving. De stad Antwerpen kiest hierbij voor een glokaal en co-creatief educatief beleid: een uitgesproken buurtgerichte aanpak die tegelijkertijd internationale uitstraling en ambitie koestert. Uitd(r)agend en uitnodigend. Maar een dergelijke visie vraagt meer dan een promotionele mindshift , vooral in de rol die de stad en de stedelijke administratie in dit alles inneemt.
Binnen tien jaar tijd groeide de Antwerpse bevolking van 445.000 naar 512.000 inwoners. ze verjongde drastisch – 31% van de Antwerpse bevolking is jonger dan 26 – en verkleurde. Met meer dan 165 nationaliteiten en een jaarlijkse groei van 3% vervoegt ze de wereldtop op dit vlak. Deze verandering brengt maatschappelijke en dus bij uitbreiding educatieve uitdagingen met zich mee. Niet in het minst binnen de culturele en erfgoedsector. Participatiecijfers in theaters, concertzalen en musea bevestigen al jaren een trend: de snelle demografische verandering wordt niet weerspiegeld in het ‘culturele’ publiek, noch in de artiesten. Deze blijven in hoofdzaak hoger opgeleid en uit de betere sociaal-economische klasse. Om een omslag te bewerkstelligen, voerde de stad de afgelopen jaren een bewust educatief en participatief beleid met als doel de groeiende kloof tussen kunst en erfgoed en zijn bevolking te dichten.
Museumtraject
In januari 2013 ging Antwerpen een alliantie aan met FARO – Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed – het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (KMSKA) en veertien andere musea in de stad. Bedoeling van samenwerking was te onderzoeken of de omgang en methodiek van educatieve diensten, publieksmedewerkers en gidsen even divers was als het publiek dat ze bereikten. Was educatie mee geëvolueerd met alle demografische, (ped)agogische en sociale ontwikkelingen en de manier om het gesprek aan te gaan met het publiek even divers? Over welke kennis, attitudes en vaardigheden moeten de erfgoedinstellingen beschikken om 21st century learning mogelijk te maken? Een leren dat specifieke kennis nog centraal stelt, maar tegelijk ook focust op skills zoals betrokkenheid, kritisch vermogen, nieuwsgierigheid, creatieve ontwikkeling, samenwerken, ondernemingszin en communicatievaardigheid. Het resultaat werd een studietraject voor de publieksdiensten en hun medewerkers – Musea in Dialoog – waarbij verschillende internationale sprekers een analyse maakten van het huidige (potentiële) museumpubliek en de museumstrategieën en ideeën en methodes aanreikten om met de diversiteit en uitdagingen ervan om te gaan. Streefdoel was te komen tot een betekenisvol, toegankelijk museumbezoek voor iedereen. Deelnemers kregen naast informatie in de vorm van lezingen ook trainingen en observeerden tussentijds de aanpak en methodes die leerkrachten en begeleiders van specifieke doelgroepen gebruikten. Gelijktijdig met het traject, dat gecoördineerd werd vanuit cultuur, zorgden het stedelijk onderwijs- en jeugdbeleid via schoolprogramma’s zoals het Kleutermenu, samenwerkingsverbanden met voor- en naschoolse opvang en vakantiewerkingen ervoor dat kinderen vanaf de leeftijd van drie jaar tijdens de schooluren en in de vrije tijd de deelnemende musea bezochten. Hun ouders werden via taalplatform Nt2 en inburgeringcursussen eveneens uitgenodigd voor gratis rondleidingen. De plotse aanwezigheid van deze reële doorsnede van de stedelijke bevolking, stimuleerde gidsen om de opgedane ervaring onmiddellijk aan de praktijk te toetsen, verbeteringen te implementeren en tijdens de trainingen ervaringen te delen. Hun educatieve coördinatoren werkten in tussentijd aan visie en communicatietrajecten, welke vanuit een critical friends-reviewmethodiek – voorstellen worden gepresenteerd en onmiddellijk constructief besproken -afgestemd en aangevuld werden.
Gemeenzaam beleid
Wat maakte dit project dan anders dan vorige trainingen die de stad Antwerpen (financieel) ondersteunde? De belangrijkste mindshift was het uitgangspunt van het hele traject. Klassiek werd de stad in het verleden bij educatieve trajecten betrokken wanneer musea of andere partners het voorstel al uitgewerkt hadden in een one page note of een projectdossier en om financiering vroegen. Anderzijds konden culturele partners intekenen op beleidsaandachtspunten van de stad, die vanuit prijs-kwaliteitsverhouding aan de beste indiener werden toegewezen. Centraal in beide vormen stond de zoektocht naar en de toetsing aan gemeenschappelijke doelstellingen. Het Musea in Dialoog-traject vertrok niet langer vanuit deze brede gemeenschappelijkheid; hoe je het draait of keert toch vaak een grootste gemene deler, waarbij boeiende hoeken en kanten vaak worden weggevijld. Het traject nam resoluut gemeenzaamheid als centraal uitgangpunt. Gemeenzaam, in de betekenis van ongedwongen, gelijkwaardig en vertrouwelijk. Naast drie initiatiefnemers – de stad Antwerpen, FARO en KMSKA – beslisten alle deelnemers tijdens voorbereidende meetings in co-creatie en co-eigenaarschap over de doelen, middelen en methodes van het traject. Niet vanuit een eenheidsdenken, maar vanuit de diversiteit en de noodzaak van elke instelling. Dit denken noopte tot een vernieuwde rolbepaling van de partners: niemand is in een dergelijk model louter financier, strateeg, ontwikkelaar, uitvoerder of expert op één bepaald vlak. Expertise komt uit de diversiteit van de groep. Een organisatiemodel dat binnen de bedrijfssector in coöperaties reeds wordt toegepast, maar voor het kunsteducatief beleid in Antwerpen ongewoon was. Daarnaast werd bewust gekozen voor een open, constructief dialoogmodel. In dit model komen verschillen even vaak aan de oppervlakte als gelijkenissen. Het dialoogmodel werd tijdens een van de lezingen door prof. Neil Mercer als volgt omschreven: “Constructive dialogue enables us to do much more than share information. It enables us to share differences and different ideas. this ‘thinking together’ can be used as a tool for learning and problem-solving” (Mercer, 2007). De evenwaardige relatie tussen de participanten maakte verschillen in werking en visies duidelijk en bespreekbaar. Verschillen die wezenlijk bleken om kwalitatieve resultaten voor elk museum te halen: bestaande methodes werden wel aangehaald, maar ingepast in elke specifieke museumcontext. Tegelijk stond het belang van een open dialoogvorm ook centraal in de meeste strategieën die de musea binnen hun publieksbeleid en de relatie met de bezoekers uitwerkten. Het publiek nam niet langer louter deel, maar was bondgenoot in de rondleiding. zijn inbreng bepaalde inhoud, duur en vorm. Daarmee sloot het traject aan bij het participatieve denken binnen het actuele museum- en erfgoedlandschap en benadrukte het zo de rol die een museum kan spelen in maatschappelijke verandering. Elke deelnemer wordt binnen de context van zo’n bezoek immers aanvaard zoals hij is, uitgedaagd om vanuit zijn ervaring kennis en vaardigheden in te brengen en – al is het soms bescheiden – mee bepalend én verantwoordelijk te zijn voor het slagen van de rondleiding.
Cocreatie en open kennis
Het basisprincipe van co-creatie heeft ook positieve effecten op kwalitatief en budgettair vlak. De gedeelde verantwoordelijkheid maar ook kennis van meerdere partners zorgden voor een breed scala aan locale en internationale trainers en gastsprekers. Anderzijds kon het hele traject – vier lezingen door internationale sprekers, drie masterclasses en een evaluatiedag – gerealiseerd worden met een budgetbegroting van slechts €5.000. Personeelskosten, uitnodigingen, locaties etc. werden binnen de bestaande budgetten van de verschillende organisaties, waaronder de stad Antwerpen, gedragen en nooit als een meerkost ervaren. Met een gemiddelde investering van geen € 300 per partner realiseerde het traject uiteindelijk vijftien verschillende, concrete methodieken – één per museum. Anders dan bij vorige initiatieven, stelde de stad de lezingen ook open voor studenten, artiesten, gidsen en beleidsmedewerkers uit andere steden en sectoren. Deelnemers konden zich gratis registreren via een projectsite met als doel de informatie en kennis zo veel mogelijk te verspreiden in de cultuureducatieve sector. Elke lezing werd in overleg met de spreker opgenomen en gemonteerd, en nadien met een creative commons licentie als open source op een open videokanaal ter beschikking gesteld. Gastsprekers bleken steeds bereid om mee te stappen in deze strategie, waarbij ze zelf alle rechten op de inhoud van de opnames behielden maar deze ruim verspreidden. Naast een naslagwerk voor de deelnemers van het traject wil de stad ook opleidingen in de toekomst zo de kans geven nieuwe inzichten op te nemen in hun bestaande programma’s.
Het Musea in Dialoog traject was voor het cultuureducatief beleid van de stad Antwerpen naast een vormingstraject ook een proefproject om na te gaan welke rol de stad kon en kan vervullen als partner in een educatief netwerk. De opgedane ervaringen hebben intussen geleid tot minstens een vervolg in de erfgoedsector in 2014-2015 en werden ook opgenomen binnen het in ontwikkeling zijnde beleid rond breed leren. Belangrijker dan deze concrete realisaties is echter het de impact van het project op de relatie tussen het kunst- en cultuureducatieve beleidsniveau en de publieksdiensten van de musea in Antwerpen. Projecten en ideeën worden sneller gedeeld, overleg gebeurt op een structurele basis, waarbij er in de eerste plaats weer over ideeën en mogelijkheden wordt gepraat in plaats van over beperkingen en budgetten. Het initiatief lijkt hiermee een bescheiden antwoord te hebben gevonden op een beleids- of zelfs een maatschappelijk denken dat het woord ‘crisis’ om de haverklap al dan niet terecht in de mond neemt, en kiest bewust voor een ondernemende strategie.
Auteur: Jan Staes is beleidsmedewerker onderwijs, cultuur, jeugd bij stad Antwerpen en docent kunstgeschiedenis en pedagogie aan Karel de Grote-Hogeschool en School of Arts/Koninklijk Conservatorium Antwerpen.