Selecteer een pagina

Steden moeten teruggrijpen op hun unique selling points

Algemeen
In het kader van het thema van dit nummer sprak MMNieuws met Dirk Noordman, van wie onlangs het boek Cultuur in de Citymarketing (Elsevier, Den Haag) verscheen. Noordman pleit in zijn boek voor een betere afstemming van de externe communicatie van (middelgrote) Nederlandse steden op hun doelgroepen en geeft een model voor een beter organisatieklimaat.


Leeftijd 60 jaar
Huidige functie directeur cultuur & toerisme bij het RISBO (Rotterdams Instituut voor Sociaal-Wetenschappelijk Beleidsonderzoek) en docent kunstmanagement, beide aan de Erasmusuniversiteit.
Vorige functies interim-management in de kunstensector
Laatste culturele activiteit bezoek aan een dansvoorstelling in Korzo
Laatste vrijetijdsactiviteit golfen
Favoriete website geen
Trend dat cultuur steeds vaker wordt bezien binnen het bredere kader van de vrije tijd en ook dat het niet langer alleen wordt gezien als high art. Verder is citymarketing terug van weg geweest.

Op dit moment is de meerwaarde van cultuur in het kader van citymarketing populair en actueel. Vaak kiezen steden voor middelen als een groot evenement. Hoe kan cultuur bijdragen aan een beter organisatieklimaat van middelgrote gemeenten in Nederland en wat is daarbij het onderscheid met grotere gemeenten?
Evenementen hebben alleen betekenis voor het imago of de identiteit van een stad wanneer ze jarenlang terugkomen, succesvol zijn, zich onderscheiden van andere festivals en verankerd zijn in de beleving van de bewoners van zon stad. Dat komt niet vaak voor. Evenementenorganisatoren verhuizen een evenement gemakkelijk naar een andere stad. Neem het North Sea Jazz Festival. Den Haag heeft dat laten vertrekken en dat kon zo maar, omdat er geen verankering was bij de inwoners van Den Haag..
Het punt van mijn boek is dat steden nadenken over hun identiteit. Bij die identiteit heb ik een model ontwikkeld dat afwijkt van dat wat conventioneel gebruikt werd. Vroeger kwam die aanpak eigenlijk alleen vanuit de hoek van de communicatie en soms vanuit die van de sociale geografie. Wat volgens mij vergeten werd, waren de historici. Ik pleit ervoor dat de historie wordt teruggebracht, met name omdat die geschiedenis verhalen biedt waarop je je communicatie kunt richten. Een van de problemen van dit moment is dat de boodschappen die steden uitdragen identiek zijn, omdat de betrokkenen de geschiedenis en de cultuur van hun eigen stad niet meer kennen. Op dat moment laat je mogelijkheden liggen om mensen naar jouw stad te trekken. De eigen geschiedenis levert een grote hoeveelheid verhalen op, die als basis kunnen dienen voor het imago dat je als stad uitdraagt. Maar daarnaast is het belangrijk dat je je afvraagt wat je met dat verhaal wilt doen, bijvoorbeeld wat voor toeristen je naar je stad wilt trekken. De meeste steden kiezen ongedifferentieerd voor het massatoerisme. Het gaat erom dat steden in hun communicatie uitdragen wat ze hebben gevonden in hun persoonlijkheid. Die persoonlijkheid bestaat uiteindelijk uit de unique selling points. Verder zouden ze ook een symbool moeten zoeken, en dat communiceren.

In mijn boek pleit ik vooral voor diversificatie en marktsegmentatie. Het boek heb ik duidelijk bestemd voor middelgrote gemeenten. Die moeten zich concentreren op hun eigen unique selling points. Ze moeten niet allemaal hetzelfde willen doen, met weer een festival; zo onderscheid je je niet. De journalisten en onderzoekers hebben de neiging om zich te richten op de grote steden. Die trekken de meeste aandacht, maar de vraag is of kleinere steden dat voorbeeld moeten volgen. Ik bepleit dat kleinere steden gaan nadenken over hun positie en identiteit. In Nederland wordt het buitenlands toerisme vooral aangestuurd vanuit Amsterdam. De kleinere steden kunnen hun communicatie onafhankelijker organiseren en hun voordelen beter uitbuiten dan ze nu doen. Ze zouden zich meer rekenschap kunnen geven van hun capaciteit en van de hoeveelheid n het soort van toeristen dat ze willen aantrekken: de dagtoerist, of de verblijfstoerist, en de binnenlandse of buitenlandse toerist. Ze zouden dan bijvoorbeeld wel eens op een hoger prijsniveau kunnen uitkomen.

U pleit voor een cultuurbeleid dat allereerst een ruime plaats biedt aan de finale waarde van kunst en cultureel erfgoed: de waarde die haar betekenis in zichzelf vindt. Nu we steeds meer oog krijgen voor de instrumentele (economische/sociale) waarde van kunst en cultuur, hoe kunnen we dan het beste de uitgangspunten voor cultuurbeleid bepalen?
Voor mij staat de finale waarde van de autonome kunst buiten discussie. Die waarde is uiteraard dat kunst mensen aanzet om na te denken over de plek die zij (moeten) innemen in de wereld. Een wezenlijke basis daarvoor is de (autonome) kunst. Op basis van die finale waarde moet kunst verdedigd worden. Iedere burger heeft dan ook de verantwoordelijkheid om zich tot kunst en cultuur te verhouden.
Het staat mijns inziens ook buiten kijf dat een bepaalde hoeveelheid van die autonome kunst en cultuur gesubsidieerd moet worden door de overheid. Een overheid heeft uiteraard zelf de keuze wie ze wil subsidiren en wie niet. Maar ik noem het onbeschaafd om een argument te gebruiken als degene die kunst zo belangrijk vindt, moet daar zelf maar geld voor neertellen. Deze finale waarde is niet direct terug te vertalen naar een economische waarde. Dat wil niet zeggen dat kunstenaars die deze finale waarde leveren, zo arrogant kunnen zijn te menen dat ze geen instrumentele bijdragen hoeven te leveren, of geen maatschappelijke taken op zich hoeven te nemen.

Een van de kernproblemen in Nederland is dat de economie en de cultuursector niet met elkaar communiceren. Cultuur kan zich niet verdedigen op basis van economische argumenten, met zich daarmee ook niet verdedigen. Maar denk je vanuit de instrumentele kant van de zaak, dan zie je het probleem voor je: de economie kent enerzijds de cultuur niet, weet niet hoe de cultuur in te zetten ten behoeve van de economie, en de cultuursector kent de economie weer niet en weet daarom niet de goede argumenten te gebruiken voor het verdedigen van de instrumentele waarden van cultuur.
Culturele industrie geldt nu als een van de speerpunten voor het beleid, maar onder die culturele industrie heeft de toegepaste kunst geen duidelijke eigen plaats. Ook de autonome kunst heeft geen afgescheiden, eigen positie. Neem het werk van groepen als de Dogtroep, het Willem Breuker Collectief of het Concertgebouworkest. Het zou mooi zijn om onderzoek te doen naar de economische (export)waarde van dit soort artikelen. Maar dergelijke groepen worden door cultuur juist sterk in subsidie gekort. Of neem de economische betekenis van de musea als zodanig. Sommige daarvan zijn enorm. Het Van Goghmuseum, dat overigens ook betrekkelijk weinig subsidie krijgt, trekt bijvoorbeeld zon anderhalf miljoen toeristen. Het zou goed zijn wanneer de musea ook eens meedoen in de discussie over de economische waarde van kunst. Maar die discussie vindt niet plaats. Klaarblijkelijk slagen de cultuurmensen er niet in om aan de economie uit te leggen dat dit soort producten economisch van belang zijn. In plaats daarvan is er sprake van veel vage taal en vooroordelen. Cultuur kost geld, zeggen de economen, terwijl cultuur dus soms veel geld oplevert. En de cultuurmensen zeggen, vanuit een ander vooroordeel: Als het geen geld kost, dan is het niet goed. Maar er lijkt ook weinig bereidheid bij cultuurmensen om in het economisch domein te treden.
Het zou een goed idee zijn wanneer de staatssecretaris bij haar zoektocht naar een nieuwe structuur voor de subsidieverdeling economen zou betrekken, zodat de raad voor de Cultuur zou praten over de finale waarde van de kunst en er daarnaast een nieuw adviesorgaan zeg een raad voor Economie en Cultuur zou komen dat praat over de economische waarde, bijvoorbeeld over welke toegepaste kunstenaars moeten worden gesubsidieerd, wie van de kunstenaars moet worden geholpen om naar het buitenland te gaan, over waar ze dan naartoe moeten gaan, naar welke exposities of beurzen bijvoorbeeld. Het zou dus goed zijn wanneer het beleid dat vanuit Economische Zaken en Buitenlandse Zaken wordt aangestuurd ook zijn toepassing zou krijgen in de kunst. Ik zou zon aparte adviesraad wel interessant vinden.

Terug naar de relatie tussen stedelijk imago en cultuur. Is dat item weer terug omdat het economisch slechter gaat?
Nee, dat komt vooral door de toegenomen vrije tijd. Steden worden overspoeld door massa`s toeristen en dat moet in goede banen geleid worden. Mensen zijn meer en meer op zoek naar amusement en belevenissen, naar experiences in de stad. Het blijkt dat musea daar een belangrijke rol in spelen. Maar het theater zou daar ook in mee kunnen spelen. Een stad als Amsterdam zou meer kunnen doen om het buitenlands toerisme te bedienen, door bijvoorbeeld ook Engelstalig theater te brengen. Daarmee bindt je de verblijfstoerist. Die wil s avonds tenslotte ook wat te doen hebben. Je zou Nederlandse toneelstukken in vertaling heel gemakkelijk aan buitenlanders kunnen verkopen. Dt zou nu bij uitstek een opgave zijn voor de economie uitzoeken hoe groot de markt voor vertaald Nederlandstalig toneel bij de buitenlandse toerist is. De economie wil tenslotte toeristen trekken en binden en het toeristenverblijf in ons land van n, naar twee of drie nachten brengen. De economie moet onderhand eens serieus gaan nadenken over hoe het cultuuraanbod voor de cultuurtoerist daarvan komen er veel naar Nederland valt te verbeteren.

Kunt u enkele dos en donts noemen op het gebied van citymarketing?
Een dont is wat er nu in de meeste steden gebeurt, waar de verschillende VVVs nog teveel hetzelfde denken in uitsluitend termen van het cateren voor de massatoerist. Ik zou ervoor willen pleiten dat ze nadenken over welke groepen toeristen ze willen hebben, welke soort toeristen ze willen trekken. Stedelijke VVVs zouden moeten nadenken over een eigen aanpak, gebaseerd op de u.s.p. van de stad in kwestie. Het ontbreken daaraan heeft bijvoorbeeld geleid tot de implosie van het Geheim van Holland, het samenwerkingsverband van Gouda, Leiden, Delft, Schiedam, Haarlem en Dordrecht. Het idee was om de concurrentie aan te gaan met Amsterdam. Dat project is mislukt, want men wist niet duidelijk te maken waarin die zes steden zich onderscheidden van elkaar van en van Amsterdam, of wat de aantrekkelijkheid was van ieder van die steden apart. Als die steden, die allemaal ook zeventiende-eeuws zijn, met identieke boodschappen komen, dan heb je zesmaal niets.
Verder moet een stad ook weten uit welke landen ze toeristen trekt. Wanneer je niet weet dat die vooral uit Zuid Europa komen, uit Spanje of Itali, zoals nu bij een aantal Nederlandse steden het geval is, en je richt je nog steeds op Amerikanen en hanteert in je folders en promomateriaal nog steeds uitsluitend het Engels, dan is dat een gemiste kans.
Een do: kijk eens naar de aanpak van Maastricht, waar het beleid is gericht op het eigen imago, berustend op de eigen geschiedenis van de stad.

Auteur: Menno Heling & Pieter de Nijs Redactie@mmnieuws.nl
468

Reactie verzenden

Share This